Douanewaarde: inklaren tegen inkoop- of verkoopprijs


Dit najaar is de douanewaarde weer een “hot topic” gelet op een aantal spraakmakende rechtszaken van bekende kledingmerken. Zo beschuldigen de Belgische autoriteiten Nike van het onderwaarderen van hun invoer door uit te gaan van een eerdere (lage) inkoopprijs in een keten van transacties, in plaats van een latere (hogere) verkoopprijs van de goederen. Ook kledingmerk Massimo Dutti (onderdeel van Inditex waartoe ook Zara behoort) is verwikkeld in een geschil over de douanewaarde. Waar gaan die geschillen over en wat betekent dat voor de praktijk?


Douanewaarde:  “verkoop voor uitvoer naar de EU”


Douanerechten worden zoals gezegd berekend over de douanewaarde. Meestal is dat de prijs die voor de goederen wordt betaald, eventueel aangepast met de kosten van het transport en verzekering tot aan de grens EU. Echter niet elke prijs kan worden gebruikt. Alleen de prijs die is betaald voor een zogeheten ‘verkoop voor uitvoer naar de EU’ kan worden gebruikt.  Een ‘verkoop voor uitvoer naar de EU’ is een verkoop die is gericht op overbrenging van de goederen naar de Europese Unie.


Wanneer goederen meerdere keren worden verkocht voordat ze het douanegebied van de Europese Unie binnenkomen, dan moet de douanewaarde worden gebaseerd op de prijs van de laatste verkoop voor uitvoer, die plaatsvindt voordat de goederen de grens van het douanegebied van de Unie passeren (artikel 128, lid 1 Uitv. Vo DWU 2015/2447). Dit wordt ook wel aangeduid als het “last-sale” principe.  Als goederen meerdere keren worden verkocht, is het dus zaak om vast te stellen welke verkoop of verkopen kunnen worden aangemerkt als verkopen voor uitvoer naar de Europese Unie, en welke niet, bijvoorbeeld omdat zij kwalificeren als verkopen binnen de EU (binnenlandse verkopen)?


Hoewel het dus heel belangrijk kan zijn om een duidelijk onderscheid te kunnen maken tussen ‘verkopen voor uitvoer’ en ‘binnenlandse verkopen', is het in de praktijk lastig om dat onderscheid te maken. Het kenmerk van een verkoop voor uitvoer is zoals gezegd dat de verkoop is gericht op overbrenging van de goederen naar de Europese Unie. Het gaat daarmee om de bedoeling die partijen hebben bij de verkoop, en die zou moeten blijken uit de voorwaarden van de koopovereenkomst, verzendinstructies en leveringsvoorwaarden, maar ook de aard van de goederen, of eventuele labels voor de Europese markt, of vermelding van Europese normeringen die duidelijk maken dat de goederen bestemd zijn voor de Unie.  De bedoeling is echter niet altijd makkelijk vast te stellen; zeker niet voor een declarant die zelf geen bemoeienis had met de transactie.


Douanewaarde bij opslag in douane-entrepot


Als goederen bij aankomst in de Unie niet direct worden ingeklaard maar eerst in douane-entrepot worden geplaatst, dan worden pas douanerechten verschuldigd wanneer de goederen worden uitgeslagen en ingevoerd. In dat geval moet de douanewaarde worden gebaseerd op de prijs van de verkoop uit het entrepot (artikel 128, lid 2 Uitv. Vo DWU 2015/2447).  Dit geldt echter alléén als de goederen zijn overgebracht naar de Unie zonder dat sprake was van een verkoop voor uitvoer naar de Europese Unie. Met andere woorden als sprake was van een voorraadverplaatsing. Als de goederen namelijk in het kader van een verkoop voor uitvoer naar de Unie zijn overgebracht en eerst in entrepot worden geplaatst, dan kan nog steeds de prijs van die verkoop voor uitvoer als douanewaarde worden gebruikt.[1]  Een degelijke situatie doet zich voor in het geschil tussen Massimo Dutti SA en de Spaanse Douane.  In dat geschil heeft het Spaanse Tribunal Supremo in de zomer van dit jaar prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie.


Massimo Dutti (Inditex)


Ik vermoed dat veel mensen in ieder geval één kledingstuk van de Inditex groep thuis in de kast hebben hangen, zodat de zaak van Massimo Dutti bij veel mensen tot de verbeelding zal spreken. Waar gaat de zaak over?


Massimo Dutti laat kleding produceren in Azië. De kleding wordt door de Aziatische fabrikanten verkocht aan een handelsvennootschap ITX Trading SA gevestigd in Zwitserland (stel voor een prijs van 10). Deze vennootschap is onderdeel van de Inditex groep en verkoopt de kleding door aan Massimo Dutti SA (stel voor een prijs van 30). De kleding wordt rechtstreeks vanuit Azië naar de Europese Unie (Spanje) vervoerd. Zwitserland wordt geheel overgeslagen. Een deel wordt direct bij aankomst ingeklaard, en een ander deel wordt bij aankomst opgenomen in een douane-entrepot. Waarschijnlijk omdat de eindbestemming van dat deel, op dat moment nog niet bekend is.  Voor de kleding die uit dat douane-entrepot alsnog wordt ingevoerd moet een douanewaarde worden opgegeven.  Is dat – in het bovenstaande voorbeeld - de prijs van 10 of die van 30?


Massimo Dutti heeft de eerste verkoop (van de Aziatische producenten aan ITX Trading SA) als basis genomen voor de douanewaarde. De Spaanse autoriteiten stellen echter dat de eerste verkoop (van de goederen die in entrepot zijn geplaatst) niet geldt als verkoop "voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie". Dat betekent dat de prijs van de eerste verkoop niet kan worden gebruikt voor het vaststellen van de douanewaarde, met als gevolg dat douanewaarde moet worden gebaseerd op de opvolgende verkoop (van ITX SA aan Massimo Dutti SA). In ons voorbeeld met een prijs van 30.


De Spaanse autoriteiten alsmede het Spaanse Audencia National (Gerechtshof) betogen dat de eerste verkoop niet tot doel had dat de goederen werden uitgevoerd naar de Europese Unie. Hoewel de goederen dus weliswaar rechtstreeks naar Spanje werden verscheept, is volgens de autoriteiten niet aangetoond dat deze goederen bedoeld waren om op de EU-markt te worden gebracht. De goederen konden bijvoorbeeld worden weder-uitgevoerd naar landen buiten de EU, waardoor de eerste verkoop geen direct verband zou houden met een uiteindelijke invoer in de EU. Volgens de Spaanse Douane vereist het concept van "verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie" niet alleen het fysieke binnenbrengen van de goederen, maar ook dat de goederen economisch gezien daadwerkelijk in de EU worden ingevoerd, wat betekent dat ze in het vrije verkeer moeten worden gebracht en op de EU-markt moeten worden verkocht.


Massimo Dutti gaat in cassatie bij het Spaanse Tribunal Supremo, dat twijfelt hoe de bepaling “verkoop voor uitvoer” moet worden uitgelegd.[2] Het Tribunal verzoekt het Hof van Justitie daarom om antwoord te geven op de vraag of sprake kan zijn van een 'verkoop voor uitvoer naar de Unie' wanneer de goederen worden binnengebracht op het grondgebied van de Unie, ongeacht de douaneregeling waaronder zij vervolgens worden geplaatst en ongeacht het doel waarvoor zij zijn bestemd, zonder dat wordt vereist dat de goederen op het grondgebied van de Europese Unie op de markt worden gebracht? Of moet, opdat de verkoop kan worden geacht te hebben plaatsgevonden "voor verkoop met het oog op uitvoer naar genoemd douanegebied”, worden aangetoond dat de uitvoer bestemd is voor de markt van de Europese Unie . De zaak bij het HvJ  heeft nummer C-500/24.[3]


Commentaar


Dit geschil tussen Massimo Dutti en de Spaanse Douane ziet op invoeraangiften uit 2014 en 2015 en die vallen zodoende nog onder het oude Communautair Douanewetboek (CDW). De vragen zijn echter evengoed relevant voor het huidige Douanewetboek van de Unie (DWU). Wanneer immers een verkoop van goederen, waarbij de goederen weliswaar rechtstreeks naar de EU worden gezonden, maar eerst in douane-entrepot worden opgeslagen, niet langer zou kunnen worden aangemerkt als een 'verkoop voor uitvoer naar de Unie' dan heeft dat grote gevolgen voor heel veel meer importeurs die goederen eerst opslaan in entrepot. Wellicht wordt het dan wel voordeliger om dan maar alle goederen direct bij aankomst in te klaren, en helemaal geen goederen meer op te slaan in entrepot.


Ik verwacht echter dat het Hof van Justitie zal oordelen dat het feit dat goederen eerst in een douane-entrepot worden opgeslagen, geen invloed heeft op de vraag of een verkoop kwalificeert als een verkoop voor uitvoer naar de Unie. Misschien om de eenvoudige reden dat het niet gaat om een “verkoop voor invoer in de Unie”, maar om een “verkoop voor uitvoer” naar de Unie. Bovendien heeft het HvJ in de zaak Unifert (C-11/89) geoordeeld dat het criterium „verkoop voor uitvoer" betekent dat op het ogenblik van de verkoop moet vaststaan, dat de goederen vanuit een derde land naar het douanegebied van de Gemeenschap zullen worden gebracht. Deze overweging duidt er ook op dat het alleen gaat om overbrenging naar het gebied van de EU, en niet om de douaneregeling of douanestatus die de goederen daar verkrijgen, of wat daarna met de goederen gebeurt. Hoe zou anders moeten worden omgegaan met bijvoorbeeld de situatie dat een verkoper 1.000 artikelen levert en afzendt naar de EU, en de koper bij aankomst besluit om 800 artikelen in het vrije verkeer te brengen en 200 voorlopig op te slaan in entrepot. Zouden dan alleen die 800 stuks zijn verkocht voor uitvoer? Of het geval dat goederen weliswaar direct bij aankomst worden ingevoerd, maar de bestemming op dat moment nog onzeker is en de goederen evengoed kunnen worden doorverkocht en doorgezonden naar afnemers buiten de EU. Maakt de onzekere eindbestemming (wat dat dan ook is) dat de aankoop toch niet kwalificeert als een verkoop voor uitvoer naar de EU? Dat lijkt mij zeer onwaarschijnlijk. Het laatste woord hierover is echter nog niet gezegd, en daarmee is het een zaak om in de gaten te houden.



Nike België


Een andere zaak over de douanewaarde die momenteel in het nieuws is, is die van Nike en gaat ook over douanewaarde bij opvolgende transacties.  Uit de beperkte informatie[4] die publiekelijk beschikbaar is, blijkt dat het gaat om sportkleding van Nike die wordt gemaakt door fabrikanten in het Verre Oosten. De fabrikanten verkopen de kleding ook eerst aan een handelsvennootschap uit het Nike-concern. Deze handelsvennootschap verkoopt de kleding vervolgens door aan een Europese vennootschap van Nike, die de goederen importeert en overbrengt naar het distributiecentrum in het Laakdal (BE). 


De goederen zijn ingeklaard op de eerste verkoop, namelijk die van de fabrikant aan de handelsvennootschap. De tweede verkoop (van de handelsvennootschap aan de importeur) zou pas plaatsvinden nadat de goederen het douanegebied van de Unie zijn binnengebracht, omdat de handelsvennootschap, de aankoop-order pas aanvaardt (en daarmee de verkoop pas tot stand komt) nadat de goederen reeds zijn binnengekomen.  Naar verluidt zou dit ‘timen’ van de tweede verkoop volgens de Belgische autoriteiten in strijd zijn met het doel en de strekking van de Wet en wegens het kunstmatige karakter daarvan kunnen worden genegeerd.[5] Uit de jurisprudentie van het Hof van Justitie blijkt dat  kunstmatige transacties,  dat wil zeggen transacties die niet zijn verricht in het kader van normale handelstransacties maar alleen tot doel hebben om een bepaald belastingvoordeel te verkrijgen of belastingnadeel te ontlopen, kunnen worden genegeerd.  Dit zijn vaak lastige procedures en komen vaak neer op de vraag of een (andere) economische rechtvaardiging kan worden aangewezen voor de wijze waarop de transacties zijn vormgegeven.[6] Wanneer vast komt te staan dat het uitstellen (in de tijd) van de verkoop slechts op kunstmatige wijze heeft plaatsgevonden, dan zal de douanewaarde kunnen worden gebaseerd op de tweede hogere verkoopprijs. Ook dat is een zaak om in de gaten te houden want het geeft mogelijk antwoord op de vraag wanneer (op welk moment) een verkoop geacht moet worden tot stand te zijn gekomen. 


Gevolgen voor de praktijk


Wanneer goederen meerdere keren zijn verkocht, kan het erg lastig zijn om vast te stellen welke verkoopprijs moet worden opgegeven bij de invoer. Ten eerste omdat daarvoor moet worden nagegaan wanneer (op welk moment) goederen zijn verkocht terwijl onduidelijk is aan de hand van welke criteria moet worden vastgesteld of en wanneer een overeenkomst tot verkoop van de goederen tot stand is gekomen. Daar komt bij dat onduidelijk kan zijn of een verkoop überhaupt kan dienen als basis voor douanewaarde, omdat onduidelijk is of sprake is van een verkoop voor uitvoer naar de Unie, als daarbij de uiteindelijke bestemming een rol speelt.  Gelet op die onduidelijkheid zou ik importeurs die om deze redenen ook maar enigszins twijfelen of zij inklaren op de juiste douanewaarde, aanraden om een werkafspraak te maken met het Landelijk Waarde Team van de douane om onduidelijkheid over de te hanteren waarderingsmethodiek, en daarmee discussies over het verleden, zo veel mogelijk te voorkomen.

                       
Voetnoten#
 
1. Zie bijvoorbeeld voorbeeld 4.a van Compendium of Customs Valuation van de Europese Commissie ed. 2024
2. Tribunal Supremo (Contencioso Administrativo) Número del procedimiento: 7198/2022
3. Te raadplegen via https://curia.europa.eu/
4. Voornamelijk financieel-economisch tijdschrift De Tijd van 14 september 2024
5.   Zie bijvoorbeeld de arresten van het HvJ in de zaken Halifax (C‑255/02) en Malvino Cervati (C‑131/14)
6.  Zie hieromtrent de uitspraak van het HvJ in de zaak Emsland-Stärke  (C‑110/99)


                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Douanewaarde: inklaren tegen inkoop- of verkoopprijs
      mr. Roelof Andringa, partner bij Andringa Caljé advocaten 20 november 2024


      Deel deze post
      ArchiEF

      Wel of geen vrachtbrief bij Eigen Vervoer
      Eigen Vervoer, de Wet wegvervoer goederen (WWG) en de vrachtbrief