Sigarettensmokkel – wie heeft de bewijslast onder de CMR?


Vervoerder Ritmo krijgt opdracht van Hinskens om vier dozen met keukengerei te vervoeren van Nederland naar Engeland. Tijdens een douanecontrole in Frankrijk blijken de dozen geen keukengerei te bevatten, maar sigaretten waarvoor geen accijnzen zijn afgedragen. Ritmo houdt Hinskens aansprakelijk voor de schade die zij hierdoor heeft geleden. Moet Ritmo bewijzen dat de door Hinskens aan haar meegegeven dozen sigaretten bevatten, of moet Hinskens bewijzen dat deze dozen keukengerei bevatten? 

De casus

Ritmo kreeg van Hinskens opdracht om vier pallets met dozen te vervoeren van Landgraaf naar Farnsfield. Deze pallets met dozen waren daarvoor in opdracht van het Bulgaarse bedrijf Terra afgeleverd bij Hinskens in Landgraaf. De chauffeur van Ritmo heeft de zending bij Hinskens geladen op 21 oktober 2015. De inhoud van de dozen was niet zichtbaar. De CMR-vrachtbrief vermeldde dat de dozen keukengerei bevatten. 

De chauffeur heeft de zending van Landgraaf naar het distributiecentrum van Ritmo in Eindhoven gereden. Onderweg naar Eindhoven maakte hij twee tussenstops in Kerkrade van respectievelijk 5 minuten en 35 minuten. In Eindhoven zijn de goederen overgeladen in een andere vrachtwagen, bestuurd door een andere chauffeur. Diezelfde avond werd de chauffeur in Frankrijk, in de buurt van Calais, door de Franse douane staande gehouden voor inspectie. Tijdens de inspectie bleek dat de desbetreffende dozen sigaretten bevatten waarover geen accijns was afgedragen. De Franse douane heeft daarop de chauffeur aangehouden en de trekker en trailer enige tijd in beslag genomen.

Rechtbank Limburg 

Ritmo heeft door de sigarettensmokkel schade geleden. Omdat Hinskens niet bereid was de schade te vergoeden is Ritmo een procedure gestart bij de Rechtbank Limburg. Volgens Ritmo bevatten de aan haar meegegeven dozen geen keukengerei, maar sigaretten. Dit betekent dat de CMR-vrachtbrief onjuiste informatie bevatte over de inhoud van de dozen en Hinskens bovendien Ritmo niet de benodigde inlichtingen had verschaft ter voldoening aan douaneformaliteiten. Om deze redenen is Hinskens aansprakelijk voor de schade, aldus Ritmo. 

Hinskens stelt op haar beurt dat de inhoud van de aan Ritmo meegegeven dozen enkel uit keukengerei bestond. Volgens Hinskens is denkbaar dat tijdens het traject Landgraaf – Eindhoven, dan wel tijdens het overladen in Eindhoven, de dozen met keukengerei zijn verwisseld voor dozen met sigaretten. Hinskens stelt dan ook niet aansprakelijk te zijn voor de door Ritmo geleden schade.

Volgens de Rechtbank Limburg is het allerminst aannemelijk dat de Franse douane andere pallets met dozen heeft aangetroffen dan die door Ritmo zijn opgehaald bij Hinskens.[1]  De rechtbank oordeelt dat het op de weg ligt van Hinskens om haar stelling, dat de door Ritmo in ontvangstgenomen dozen daadwerkelijk keukengerei bevatten, meer handen en voeten te geven. De rechtbank vindt daarbij onder meer van belang dat (i) Hinskens zelf had verklaard dat zij de inhoud van de dozen niet heeft gecontroleerd, (ii) Hinskens de dozen aangeleverd heeft gekregen van de Bulgaarse vennootschap Terra, die volgens Ritmo (onweerspoken) een dubieuze vennootschap is, (iii) de factuur voor het keukengerei volgens Ritmo gericht was aan een expediteur die een jaar voordat het keukengerei werd gekocht failliet was verklaard en (iv) nadat Hinskens Terra informeerde over de inspectie door de Franse douane, Terra de transportopdracht annuleerde en kort daarna de deuren heeft gesloten. De rechtbank gaat er dus vanuit dat de aan Ritmo meegegeven dozen sigaretten bevatten. Hinskens moet de door Ritmo geleden schade vergoeden.  

Hof Den Bosch

In het door Hinskens aanhangig gemaakte hoger beroep komt het Gerechtshof Den Bosch tot een ander oordeel. Volgens het hof heeft Ritmo gesteld dat wat zij van Hinskens ten vervoer heeft ontvangen, hetzelfde is als wat de douane heeft aangetroffen. Die stelling is gemotiveerd betwist door Hinskens. Volgens het hof zijn er veel onduidelijkheden in deze zaak en roepen de stellingen van beide partijen nog veel vragen op. In dat verband verwijst het hof ook naar een expertiserapport van Bosboon dat in opdracht van de verzekeraars van Hinskens was opgesteld. In dat rapport concludeert Bosboon:
“Dat onvoldoende is onderbouwd dat door/namens Terra aan Hinskens 4 pallets met keukenspullen ter waarde van EUR 87.360 werden geleverd, voor transport naar Farnsfield. Daarmee blijft de mogelijkheid bestaan dat op de 4 pallets dozen met sigaretten waren verpakt.

Dat onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat de pallets die d.d. 21 oktober 2015 omstreeks 16.00 uur in de oplegger van Ritmo met kenteken BZ-VG-85 werden geladen ook de pallets waren die de douane diezelfde dag omstreeks 23.00 uur in de oplegger van Ritmo met kenteken OL-80-ZL aantrof.”    

Volgens het hof rust op grond van art. 150 Rv op Ritmo de bewijslast van haar stelling dat de dozen met sigaretten die de douane heeft aangetroffen, dezelfde dozen zijn die door Hinskens eerder die dag aan Ritmo waren meegegeven. Het Hof Den Bosch stelt Ritmo in de gelegenheid dat bewijs te leveren.[2] 

Ritmo heeft daarop getuigen gehoord, waaronder ook de betrokken chauffeurs. In zijn eindarrest oordeelt het hof, dat Ritmo het benodigde bewijs niet heeft geleverd.[3]  De als getuigen gehoorde chauffeurs van Ritmo wisten namelijk – bijna 5 jaar na dato – niet meer wat de kleur was van de dozen en konden ook niet met zekerheid verklaren over het soort pallets waarop de dozen waren gestapeld. Ook uit het proces-verbaal van de douane bleek niet welke kleur de dozen hadden en op wat voor een soort pallets de dozen stonden. Volgens het hof kan dan ook niet worden uitgesloten dat de door de douane aangetroffen dozen sigaretten door iemand ergens in de tijd tussen de belading van de oplegger bij Hinskens en het moment van inspectie door de douane in de eerste of tweede oplegger zijn geplaatst en/of dat de bijbehorende papieren zijn verwisseld.

Ritmo wees erop dat er veel vraagtekens bestaan rondom afzender Terra en haar relatie met Hinskens. Zo zou de door Terra aangeleverde informatie niet deugen, zou de gestelde verkoper van het keukengerei een fabrikant in isolatiemateriaal zijn, zou de koper van het keukengerei al een jaar voordien failliet zijn verklaard en was de ontvanger van de koopprijs niet Terra zelf, maar een consultancybureau. Maar dit alles heeft volgens het hof niets van doen met de aan Ritmo gegeven bewijsopdracht. Alle “twijfels en schimmige kwesties” die Ritmo heeft opgerakeld doen naar het oordeel van het hof niets af aan het feit dat Ritmo niet heeft voldaan aan de op haar rustende bewijslast. De vordering van Ritmo wordt dus in hoger beroep afgewezen en Hinskens wordt in het gelijk gesteld.

Hoge Raad

Ritmo is daarop naar de Hoge Raad gestapt. Volgens Ritmo volgt uit de CMR een andere bewijslastverdeling dan door het hof toegepast. Deze bewijslastverdeling zou inhouden dat Ritmo in een geval als het onderhavige in beginsel ermee kan volstaan te bewijzen dat de door de douane aangetroffen vracht qua uiterlijke kenmerken en bestemming overeenstemt met wat op de vrachtbrief staat vermeld. Het is vervolgens aan de afzender om aan te tonen dat de aangetroffen vracht niet de zijne is. 

De Hoge Raad stelt vast dat de vrachtbrief op grond van art. 9 CMR een bewijsvermoeden bevat van de voorwaarden van de vervoerovereenkomst en van de ontvangst van de goederen door de vervoerder.[4]  En tenzij de vervoerder een gemotiveerd voorbehoud heeft gemaakt in de vrachtbrief, wordt vermoed dat de goederen en hun verpakking in uiterlijk goede staat waren op het ogenblik van inontvangstneming van de goederen en dat het aantal colli en hun merken en nummers in overeenstemming waren met de opgave in de vrachtbrief. Maar dat bewijsvermoeden strekt zich volgens de Hoge Raad niet uit tot de vraag of de door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door Hinskens aan Ritmo meegegeven goederen. 

Dit betekent volgens de Hoge Raad dat de bewijslastverdeling op dit punt niet door de CMR, maar door het nationale recht wordt bepaald. Naar Nederlands recht rust volgens de hoofdregel van art. 150 Rv op Ritmo de last de feiten te bewijzen waarop zij haar vordering baseert. De Hoge Raad bekrachtigt dan ook het arrest van het Hof Den Bosch. 

Door Ritmo was in cassatie ook geklaagd over het oordeel van het hof dat de “twijfels en schimmige kwesties die Ritmo heeft opgerakeld” niet kunnen afdoen aan het oordeel van het hof dat Ritmo geen bewijs heeft geleverd van haar stelling dat Hinskens aan Ritmo dozen met sigaretten had meegegeven. Dit oordeel is volgens Ritmo onbegrijpelijk in het licht van haar stellingen, die erop neerkomen dat het plausibel is dat de dozen die in opdracht van Terra zijn afgeleverd, geen keukengerei bevatten maar sigaretten. Zo had Terra volgens Ritmo een vervalste inkoopfactuur en een vervalste verkoopfactuur van het keukengerei overgelegd en is Terra kort na het incident van de aardbodem verdwenen. 

De Hoge Raad wijst deze klacht af, maar legt niet uit waarom.[5]  Volgens de A-G, die de Hoge Raad adviseert, heeft het hof de door Ritmo opgeworpen twijfels en schimmige kwesties meegewogen. De toch wat moeilijk te volgen conclusie van het hof, dat die twijfels en schimmige kwesties niets van doen hebben met de aan Ritmo gegeven bewijsopdracht, vindt de A-G niet onbegrijpelijk. Ritmo trekt dus aan het kortste eind.

Commentaar

De CMR bevat enkele bewijsregels die voornamelijk betrekking hebben op wat is aangetekend op de vrachtbrief en door de vervoerder moet zijn gecontroleerd. Denk daarbij aan de uiterlijke staat van de goederen en hun verpakking en het aantal colli en hun merken en nummers. De CMR bevat geen verplichting voor de vervoerder om de inhoud van de colli te controleren.[6]  Dit betekent dat de vrachtbrief dus ook geen bewijsvermoedens bevat ten aanzien van de inhoud van de colli. Het is dus goed te volgen waarom de Hoge Raad tot de conclusie komt dat de CMR geen bewijsregel bevat met betrekking tot de inhoud van de ten vervoer ontvangen goederen en dat derhalve het nationale recht bepalend is voor de bewijslastverdeling.

De hoofdregel van het Nederlandse bewijsrecht is neergelegd in art. 150 Rv. Dit artikel bepaalt dat degene die zich beroept op de rechtsgevolgen van door hem gestelde feiten, het bewijs daarvan moet leveren. Ook wel (onnauwkeurig) samengevat met “wie eist bewijst”. 

Dit is slechts anders indien uit een bijzondere regel of uit de eisen van redelijkheid en billijkheid een andere verdeling van de bewijslast voortvloeit.[7] De eerste uitzondering ziet op alle rechtsregels van geschreven en ongeschreven recht waaruit een van de hoofdregel afwijkende bewijslastverdeling voortvloeit.  De tweede uitzondering mag enkel worden toegepast met terughoudendheid en onder bijzondere omstandigheden.[8]  Denk bijvoorbeeld aan de situatie dat een partij terechtgekomen is in een onredelijk zware bewijspositie door toedoen van zijn wederpartij. In zo’n geval kan omkering van de bewijslast plaatsvinden.[9]  Echter, het enkele feit dat een partij niet in staat zou zijn bewijs te leveren, is onvoldoende om tot een omkering van de bewijslast te komen.[10]  

Het is duidelijk dat niet snel van de hoofdregel van artikel 150 Rv mag worden afgeweken. Dat hof, A-G en Hoge Raad vasthouden aan het uitgangspunt dat Ritmo dient te bewijzen dat de door de douane aangetroffen goederen dezelfde zijn als de door Hinskens aan Ritmo meegegeven goederen, is dan ook niet onbegrijpelijk. De A-G merkt hier wel bij op dat wanneer een vracht wordt aangetroffen met hetzelfde aantal pallets en dozen en dit overeenkomt met de vrachtbrief, dit uiteraard bewijs zal opleveren van de stelling dat het nog om dezelfde vracht gaat. Echter, er kunnen ook omstandigheden zijn die maken dat dit (nog) niet voldoende bewijs oplevert, en van zo’n situatie is volgens het hof sprake, aldus de A-G. 

Dit duidt erop dat de A-G niet al te hoge eisen stelt aan de bewijslast op dit punt. Zou Ritmo geen tussenstops hebben gemaakt en de lading niet hebben overgeladen, dan zou zij waarschijnlijk zijn geslaagd in de op haar rustende bewijslast. Probleem is evenwel dat in de logistiek het eerder regel dan uitzondering is dat een vervoerder tussenstops maakt en/of goederen worden overgeladen/gegroepeerd. Dat maakt het moeilijk voor de vervoerder om het benodigde bewijs te leveren, vooral omdat hij de inhoud van de colli niet controleert. 

Overigens houdt het bewezen zijn van een feit niet in dat daarover absolute zekerheid moet bestaan. Voor de civiele rechter is voldoende om een redelijke mate van zekerheid te hebben dat het betreffende feit zich heeft voorgedaan.[11]  Bovendien is de rechter vrij in de waardering van het bewijs (zie art. 152 lid 2 Rv). De rechter bepaalt dus zelf welke waarde hij hecht aan een bepaald bewijsmiddel. Dit verklaart ook waarom de rechtbank tot een ander oordeel is gekomen dan het hof. Volgens de rechtbank had Hinskens de stelling van Ritmo dat de meegegeven dozen sigaretten bevatten, onvoldoende gemotiveerd betwist. De rechtbank kwam door dat oordeel vanwege de schimmigheden rondom de verkoop van het keukengerei door Terra. Het hof was juist van mening dat Hinskens de stelling van Ritmo wél voldoende gemotiveerd had betwist ondanks alle “schimmige kwesties”. En omdat Ritmo vervolgens niet kon bewijzen wat de inhoud was van de door Hinskens meegegeven dozen, werd diens vordering alsnog afgewezen. Duidelijk is dat het hof een juiste maatstaf heeft toegepast bij de verdeling van de bewijslast. Maar diens waardering van het bewijs is minder goed te volgen.  


                       
Voetnoten
 
  1. Rechtbank Limburg 3 januari 2018, ECLI:NL:RBLIM:2018:4.
  2. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 24 december 2019, S&S 2020/26.
  3. Gerechtshof ’s-Hertogenbosch 12 januari 2021, S&S 2021/13.
  4. Hoge Raad 16 september 2022, S&S 2023/14.
  5. Dat is volgens de Hoge Raad niet nodig omdat het niet een vraag betreft die van belang is voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht.
  6. Dit is slechts anders voor zover de afzender dat eist; zie art. 8 lid 3 CMR.
  7. Parl. Gesch. Bewijsrecht, p. 89.
  8. Zie o.m. Hoge Raad 17 april 2009, NJ 2009/196. 
  9. Hoge Raad 20 januari 2006, NJ 2006/78.
  10. Hoge Raad 31 oktober 1997, NJ 1998/85.
  11. Hoge Raad 16 februari 2018, ECLI:HR:2018:182.



 

                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Sigarettensmokkel – wie heeft de bewijslast onder de CMR?
      mr. Leendert van Hee (Advocaat bij Van Traa advocaten) 30 maart 2023


      Deel deze post
      ArchiEF

      Vraag uit de praktijk
      Schade tijdens vervoer