Geen bewijs van inontvangstneming: een risico voor de afzender of voor de vervoerder?

Weg en Wagen 91 | Oktober 2020 | Jaargang 34

Bij pakketvervoer gaat het om kleine volumes per afzender. Bovendien is de concurrentie hoog, waardoor er lage marges zijn. Om toch winstgevend te zijn proberen pakketvervoerders, of ook wel koeriers, hun werkproces steeds efficiënter te maken. Digitalisering is daar een belangrijk onderdeel van.  In deze bijdrage aandacht voor het fenomeen dat koeriers de ophaaltijd verkorten door pakketten bij inontvangstname niet meer direct te scannen, maar pas bij afgifte in het eerste distributiecentrum. Wat betekent dat voor de aansprakelijkheid van de pakketvervoerder? Kan de afzender een eventuele claim voldoende onderbouwen? Mag een pakketvervoerder in zijn algemene voorwaarden hierover een bepaling opnemen?  Het beantwoorden van deze vragen is niet altijd eenvoudig, nu noch het BW, noch de internationale vervoerverdragen een afzonderlijk regime voor pakketvervoer hebben uitgewerkt.

Afhalen van de zending

Wanneer de afzender de goederen overhandigt aan de vervoerder, of de vervoerder de goederen oppikt bij de afzender, geeft de vervoerder de afzender een ontvangstbewijs voor de goederen.  Dit ontvangstbewijs, het transportdocument, geeft ook de uiterlijke staat van de goederen aan: hetzij expliciet, wanneer er bemerkingen op het documenten worden aangebracht, hetzij impliciet: in geval van een 'schoon' document, zonder bemerkingen, wordt immers aangenomen dat de goederen in uiterlijk goede staat waren.  Het transportdocument kan een traditioneel papieren document zijn, maar evenzeer een digitale vorm aannemen.  Deze basisregels gelden in alle transportmodi, en zullen dus ook bij pakketvervoer gelden, welke transportkeuzes de pakketvervoerder ook maakt.

Het verzenden van pakketten is vaak in vèrgaande mate gedigitaliseerd.  De afzender beschikt over transportdocumenten met een voorgedrukte unieke scancode, of maakt een dergelijke code aan via de website van de pakketvervoerder, en deze unieke code wordt vervolgens gebruikt om het pakket gedurende zijn ganse reis te volgen.  Bij een aantal pakketvervoerders wordt de code echter pas voor het eerst gescand wanneer het pakket aankomt in het eerste sorteercentrum nadat het is opgehaald bij de afzender.  Het pakket wordt louter fysiek opgehaald bij de afzender, maar deze krijgt noch op papier, noch digitaal een bewijs van deze ophaling of een bevestiging van de uiterlijke staat van het pakket.  Sommige pakketvervoerders gaan nog een stap verder en voorzien in hun vervoersvoorwaarden dat zij niet aansprakelijk zullen zijn voor het eerste deeltraject, van de afzender naar het eerste sorteercentrum.

Bij pakketvervoer zal het toepasselijke regime vrijwel steeds het CMR-verdrag, het binnenlands wegvervoerregime van BW Boek 8 Titel 13, of het Verdrag van Montreal zijn.  Elk van deze regimes is dwingend recht, en in elk van hen vangt de aansprakelijkheid van de vervoerder aan op het moment dat de goederen aan hem worden overhandigd.  Algemene voorwaarden of clausules die zouden bepalen dat de aansprakelijkheid van de vervoerder pas begint op het ogenblik dat het pakket gescand wordt in het eerste sorteercentrum, en niet reeds wanneer het pakket wordt opgehaald bij de afzender, zijn derhalve nietig.  Uiteraard zouden pakketvervoerders kunnen beslissen dat zij dit eerste stukje van het vervoer niet meer verzorgen en dat de afzender zijn pakket zelf naar het sorteercentrum moet brengen, maar zolang pakketvervoerders de pakketten gaan ophalen bij de afzenders kunnen zij niet rechtsgeldig hun aansprakelijkheid voor het eerste deel van het vervoer uitsluiten.  Zelfs indien de pakketvervoerder in zijn algemene voorwaarden aansprakelijkheid voor het traject naar het eerste sorteercentrum zou trachten uit te sluiten, kunnen de ladingbelanghebbenden hem nog steeds aanspreken voor schade of verlies dat is ontstaan tijdens dit eerste traject.  Hierbij maakt het overigens geen verschil of de afzender bedrijfsmatig handelt of als particulier persoon.  De toepasselijke (en dwingende) verdragen maken hier immers geen verschil tussen, en beschermen zowel de bedrijfsmatige als de particuliere afzender.

Digitaal bewijs

De praktijk om pakketten niet reeds te scannen bij de afzender, maar pas bij aankomst in het eerste sorteercentrum is minder vergaand, maar heeft ook juridische consequenties.  Wanneer de goederen aan hem overhandigd worden, wordt de vervoerder geacht een ontvangstbewijs af te geven, waarop hij indien nodig ook bemerkingen kan aanbrengen over de uiterlijke staat van de goederen.  Wordt een pakket echter pas voor het eerst gescand in het sorteercentrum, dan ontbreekt informatie over de eerste fase van het transport.  Als het pakket uiteindelijk beschadigd wordt afgeleverd, dan werkt het gebrek aan informatie in het nadeel van de pakketvervoerder.  Het scannen van het pakket en de uiteindelijke aflevering ervan toont immers onweerlegbaar aan dat de vervoerder het pakket in ontvangst heeft genomen.  Bij het in ontvangst nemen van het pakket heeft de vervoerder echter geen opmerkingen gemaakt over de staat van het pakket, waardoor een vermoeden ontstaat dat hij het pakket in goede uiterlijke staat ontvangen heeft.  Dit vermoeden is weliswaar weerlegbaar, maar in de praktijk zal het voor de pakketvervoerder vaak moeilijk of zelfs onmogelijk zijn om te bewijzen dat het pakket reeds beschadigd was bij in ontvangstname.  Zelfs indien de beschadiging vastgesteld en genoteerd werd in het eerste sorteercentrum volstaat dit niet.  Op dat ogenblik is het vervoer immers reeds aangevangen, en een schadevaststelling op dat ogenblik toont niet aan dat er reeds schade was bij aanvang van het vervoer.  In dit scenario heeft de afzender er dus eigenlijk geen last van dat hij niet onmiddellijk bij de overhandiging van zijn pakket een ontvangstbewijs met beschrijving van de uiterlijke staat van zijn pakket heeft gekregen.

De situatie is problematischer wanneer het pakket verloren gaat en in het geheel niet afgeleverd wordt.  In dat geval is de uiterlijke staat van het pakket bij overhandiging ervan aan de pakketvervoerder niet meer relevant: het pakket is immers volledig verloren gegaan.  De afzender moet echter wel kunnen aantonen worden dat het pakket aan de vervoerder overhandigd werd.  Kan de afzender dat niet, dan is er ook geen bewijs dat het vervoer ooit aangevat werd en kan de vervoerder niet aansprakelijk gehouden worden.  Wanneer een pakket in de loop van het transport zoek raakt zullen er vaak wel tussentijdse scans zijn en zal dus uit de track-and-trace blijken dat het pakket verloren is gegaan terwijl het zich onder de hoede van de pakketvervoerder bevond.  Hierbij past echter wel een voorbehoud.  Track-and-trace gegevens worden immers door de vervoerder gecreëerd en worden bewaard op de IT systemen van de vervoerder.  Vaak krijgen de ladingbelanghebbenden daar wel toegang toe, maar het louter (online) consulteren van die informatie levert doorgaans geen bewijs op dat in een latere procedure door de ladingbelanghebbenden gebruikt zou kunnen worden, en de toegang tot de track-and-trace gegevens zou bovendien stopgezet kunnen worden.

Er stelt zich alleszins ook een probleem wanneer het pakket reeds verloren gaat vóór het in het eerste sorteercentrum aankomt, en dus vóór het voor het eerst gescand wordt.  De afzender weet dat hij zijn pakket heeft meegegeven met de chauffeur, maar hij heeft hier geen gemakkelijk bewijs van, omdat de pakketvervoerder hem geen (papieren of digitaal) ontvangstbewijs heeft bezorgd.  Wellicht kan de afzender, met de nodige moeite, wel aantonen dat een chauffeur van de pakketvervoerder op een bepaalde dag bij hem is langsgekomen – het procedurerecht biedt mogelijkheden om informatie terzake (ritbladen, chauffeursplanning, e.d.) bij de tegenpartij op te vragen – maar dat bewijst in se nog steeds niet dat deze chauffeur toen een pakket in ontvangst heeft genomen.  De pakketvervoerder zou bijvoorbeeld staalhard kunnen stellen dat de chauffeur inderdaad wel ter plaatse is geweest, maar niets kon meenemen omdat het pakket nog niet klaar was.  Indien de afzender niet kan bewijzen dat hij zijn pakket heeft meegegeven aan de pakketvervoerder kan hij ook niet aantonen dat het pakket verdwenen is terwijl het zich onder de hoede van de pakketvervoerder bevond.  In dit scenario ligt de bewijslast en het bewijsrisico dus bij de afzender.  De afzender riskeert om bij verlies van zijn pakket geen vordering te hebben tegen de pakketvervoerder.

Barcodes als digitaal bewijs

Om hun processen te digitaliseren maken pakketvervoerders vaak gebruik van barcodes.  De afzender krijgt een sticker met een unieke barcode of kan deze zelf genereren via de website van de pakketvervoerder, deze sticker wordt op het pakket gekleefd en wordt vervolgens gebruikt om het pakket gedurende zijn ganse reis te volgen.  Vaak gaat dit ook gewoon goed, en track-and-trace gegevens (gegenereerd door het herhaaldelijk inscannen van de barcode) worden meestal aanvaard als bewijsmiddel, ook al omdat hier geen verweer tegen gevoerd wordt en/of omdat er geen redenen zijn om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens.  Dit mag echter niet doen vergeten dat het in feite gaat om gegevens die door een rechtstreeks betrokken partij (de pakketvervoerder) zelf gecreëerd worden, en dat het systeem geen ingebouwde bescherming heeft tegen fraude of misbruik.  Barcodestickers kunnen zonder probleem gekopieerd of nagemaakt worden.  Een dief zou bijvoorbeeld het echte pakket op een bepaald punt uit het systeem kunnen halen en dit vervangen door een lege doos met een nagemaakte barcodesticker, die vervolgens gewoon zijn weg door het systeem vervolgt, zodat het lijkt alsof het pakket gewoon verder gaat en mogelijk zelfs afgeleverd wordt op bestemming.  Strikt genomen bewijzen barcodes en track-and-trace gegevens dus eigenlijk heel weinig.

Bewijsproblemen voorkomen

De meest logische oplossing voor dit probleem is dat de afzender bij de pakketvervoerder insisteert dat deze hem wel een ontvangstbewijs bezorgt, conform de normale gang van zaken in het goederenvervoer.  In de praktijk zal de afzender echter lang niet altijd de (economische) macht hebben om de pakketvervoerder hiertoe te dwingen.  Alternatief is dat de afzender vooraf zelf de nodige maatregelen treft en voor zichzelf bewijsmiddelen creëert waarmee hij later, indien nodig, kan aantonen dat het pakket daadwerkelijk overhandigt werd aan de pakketvervoerder.  Hieraan zullen doorgaans echter kosten verbonden zijn, en in de praktijk zal dit wellicht slechts zelden gebeuren..

                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Geen bewijs van inontvangstneming: een risico voor de afzender of voor de vervoerder?
      mr. Frank Stevens (Hoofddocent aan de Erasmus School of Law EUR) 30 september 2020


      Deel deze post
      ArchiEF

      Clausule G23: de clausule ladingdiefstallen als kernbeding
      Weg en Wagen 95 | Februari 2022 | Jaargang 36