Aansprakelijkheid voor schade op een bedrijfsterrein

Weg en Wagen 96 | Mei 2022 | Jaargang 36

Inleiding 

Vervoer van zaken gaat gepaard met het betreden van terreinen van anderen. Daar worden de zaken immers geladen of gelost. Tijdens het verblijf op een terrein gaat er wel eens iets mis. Door een fout van een kraanmachinist kan bijvoorbeeld een vrachtwagen beschadigd raken. Is de eigenaar of exploitant van het terrein voor die schade aansprakelijk? En zo ja, kan hij dan toch aan aansprakelijkheid ontkomen? In deze bijdrage ga ik ervan uit dat de exploitant van het terrein terminal operator of stuwadoor is en focus ik op schade aan het vervoermiddel. 

Grondslag voor aansprakelijkheid

Om schade te claimen bij een andere partij zijn er in het burgerlijk recht twee wegen. De schade vloeit voort uit een overeenkomst tussen partijen of de schade is veroorzaakt door een fout van een derde. Dat laatste noemen we een onrechtmatige daad.

Tussen de vervoerder en de exploitant van het terrein bestaat over het algemeen geen overeenkomst tot belading of lossing. Zeker wanneer de eigenaar of exploitant van het vervoermiddel niet tevens de vervoerder is, zal een contractuele band met de stuwadoor hoogstwaarschijnlijk ontbreken. Het betreden van het terrein door de vervoerder vindt dus plaats op grond van een overeenkomst die is gesloten tussen een ladingbelanghebbende en de stuwadoor. De vervoerder is geen partij bij die overeenkomst. Dat vervoerder en stuwadoor met elkaar over allerhande praktische zaken contact hebben, bijvoorbeeld de tijdspanne waarbinnen een container op het terrein wordt afgeleverd, roept geen overeenkomst tussen hen in het leven. Ook met het enkele beladen of lossen van het vervoermiddel ontstaat geen contractuele relatie tussen hen.[1]

Een aanspraak op schadevergoeding van een vervoerder[2] wordt daarom in de regel gebaseerd op een buitencontractuele grondslag: onrechtmatige daad. Omdat de schade feitelijk door bijvoorbeeld een kraanmachinist of heftruckchauffeur wordt veroorzaakt, speelt ook de risicoaansprakelijkheid voor ondergeschikten of niet-ondergeschikten een rol. Ook de risicoaansprakelijkheid voor gebrekkige zaken  kan aan de orde komen, bijvoorbeeld wanneer op het terrein gebruik wordt gemaakt van ondeugdelijk laad- of losgerei. Nog een risicoaansprakelijkheid, namelijk die voor gebrekkige opstallen, is onlangs in een uitspraak toegepast. Het betreft een geval waarin een vuilniswagen achteruitrijdt op een stortbordes en als gevolg van het ontbreken van een afdoende stootdrempel van het bordes afrijdt. Het stortbordes voldoet niet aan de eisen die aan dat bordes konden worden gesteld, wat gevaar heeft opgeleverd voor personen en zaken, welk gevaar zich in dit geval ook daadwerkelijk heeft verwezenlijkt. De exploitant van het stortbordes is daarom aansprakelijk voor de schade.[3]

Maatstaf aansprakelijkheid 

De vervoerder zal de schade willen verhalen op de exploitant van het terrein. Zoals we zagen, heeft de vervoerder geen contractuele relatie met deze exploitant. Hij zal zijn claim moeten baseren op de onrechtmatige daad die door de exploitant is begaan en aan de exploitant is toe te rekenen. 

De enkele beschadiging van het vervoermiddel levert geen onrechtmatige daad op; naast die beschadiging moet sprake zijn van onzorgvuldig handelen.[4] 

Wat in voorkomend geval precies van de terreinexploitant aan zorgvuldigheid verwacht mag worden en wanneer dus sprake is van onzorgvuldig handelen, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval. 

Voor schade als gevolg van belading of lossing wordt in de rechtspraak de volgende maatstaf gehanteerd: een fout van de stuwadoor (feitelijk de kraanmachinist, de remote operator, de carrierchauffeur, enzovoort) levert alleen dan een onrechtmatige daad op, indien deze niet met de bij machinale belading of lossing redelijkerwijs van hem te verlangen zorgvuldigheid te werk is gegaan.[5] Met deze maatstaf lijkt te worden onderstreept dat zelfs met inachtneming van de nodige zorgvuldigheid bij de uitvoering van de vrijwel volledig gemechaniseerde stuwadoorswerkzaamheden beschadigingen van het vervoermiddel niet altijd te vermijden zijn en dat de vervoerder of exploitant van het vervoermiddel, die – naast de stuwadoor zelf – ook voordeel heeft bij de veel snellere machinale (tegenover handmatige) belading en lossing, dergelijke onvermijdbare schade (denk aan krassen, butsen en geringe deukjes) heeft te accepteren. Wat nog wel en wat niet onvermijdbaar en aanvaardbaar is, is daarmee uiteraard niet buiten elke discussie geplaatst. 

Deze maatstaf is toegespitst op (schade bij) belading of lossing en daarom niet direct toepasbaar op gevallen waarin schade niet direct als gevolg van een beladings- of lossingshandeling (bijvoorbeeld een aanrijding op het terrein) of andere schade dan schade aan het vervoermiddel (bijvoorbeeld letsel) ontstaat. Ook in die gevallen zal het aankomen op de vraag of de terreinexploitant in de gegeven omstandigheden onzorgvuldig heeft gehandeld. 

Bewijslast 

De vervoerder die schade claimt, dient aan te tonen dat de terreinexploitant onrechtmatig heeft gehandeld. 

Die bewijslast kan zwaar zijn. Omdat de enkele zaaksbeschadiging niet onrechtmatig is, dient te worden gesteld waaruit de onzorgvuldigheid bestaat, bijvoorbeeld een te snelle manoeuvre van de kraanmachinist of het niet goed aanslaan van de last. Een (te) algemene toedrachtsomschrijving volstaat niet[6], terwijl een al te precieze omschrijving kan leiden tot bewijsopdrachten die moeilijk uitvoerbaar kunnen zijn.[7] 

In (voor zover mij bekend) slechts één, al meer dan 40 jaar oude, uitspraak in een vergelijkbaar geval als hier bedoeld werd een schadelijdende partij (een eigenaar van beschadigde containers) tegenover een stuwadoor expliciet te hulp geschoten door het hanteren van een vermoeden. Het hof[8] overweegt dat de vaststaande feiten een – voor tegenbewijs vatbaar – vermoeden opleveren dat de schade aan de containers is veroorzaakt door een aan schuld te wijten onrechtmatig handelen aan de zijde van de stuwadoor; deze werd toegelaten de afwezigheid van schuld aan haar zijde door getuigen te bewijzen. Die vaststaande feiten hielden slechts in dat bij de lossing een drietal containers beschadigd waren geraakt door de val van een stalen dekluik tijdens een hijsmanipulatie uitgevoerd door de stuwadoor. Met andere woorden: dat de last uit de hijs viel, was al voldoende om te vermoeden dat er een fout was begaan. Deze uitspraak heeft echter geen (zichtbare) navolging gevonden. Integendeel, steeds wordt benadrukt dat de schadelijdende partij voluit moet bewijzen dat de stuwadoor onzorgvuldig heeft gehandeld.[9]  

Een verlichting van de zware bewijslast lijkt vooral te moeten komen van de waardering door de rechter van het bijeengebrachte bewijs, waarbij soms heel voorzichtig toch bepaalde vermoedens lijken door te klinken of wat meer nadruk lijkt te liggen op een (on)deugdelijke betwisting van een gestelde schadetoedracht[10] . De rechter kan bijvoorbeeld op grond van alle feiten en omstandigheden meer waarde hechten aan verklaringen van de zijde van de schadelijdende partij dan aan verklaringen van de zijde van de exploitant van het terrein[11].  Bij de bewijswaardering kan gewicht toekomen aan het feit dat het stilliggende of stilstaande vervoermiddel is geraakt door een bewegende last of bewegend laad- of losgerei.[12] Ook kan een rol spelen dat een standpunt dat sprake is van onvermijdbare schade “onvoldoende feitelijk onderbouwd” is en dat het verweer dat de redelijkerwijs te vergen zorgvuldigheid in acht is genomen, in het licht van overige feiten en omstandigheden “onvoldoende gemotiveerd” is.[13]  

Beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid; terreinborden 

De bekendste manier waarop terreinexploitanten hun eventuele aansprakelijkheid proberen te beperken of uit te sluiten is het gebruik van terreinborden. 

Het plaatsen van een bord op een terrein om tegen bepaalde gevaren te waarschuwen, kan onder omstandigheden niet alleen een recht, maar zelfs een plicht van de terreinexploitant zijn.[14]  

Bij een waarschuwing blijft het echter lang niet altijd. Een op een terreinbord staande waarschuwing voor enig gevaar gaat vaak vergezeld van een door de stuwadoor gewenste regeling van haar aansprakelijkheid indien een aan (het betreden van) het terrein verbonden gevaar zich verwezenlijkt. Op de waarschuwings- of attentieborden is vaak te lezen dat men zich daar, met zijn vervoermiddelen en/of goederen, voor eigen risico bevindt, met uitsluiting van aansprakelijkheid van de stuwadoor / terreinexploitant. 

Wil een op een terreinbord vermelde mededeling werking hebben jegens een ‘bezoeker’ van het terrein, dan dient die mededeling vanzelfsprekend op zichtbare wijze op het terrein te zijn aangebracht, zodanig dat de bezoeker daarvan kennis heeft kunnen nemen of geacht moet worden daarmee bekend te zijn.[15] Een recente uitspraak onderstreept dat nog eens. Het gaat om het geval waarin een carrierchauffeur een fout maakt, waardoor schade aan de achterste kraan van de oplegger is ontstaan. De stuwadoor beroept zich op een bij de ingang van het haventerrein geplaatst bord met onder meer de volgende tekst: 

“Wij sporen u aan tot uiterste waakzaamheid. Wij sluiten aansprakelijkheid uit voor alle en iedere schade hoe dan ook veroorzaakt. Rotterdam Short Sea Terminals B.V. (“RST”) en de door haar tewerkgestelde (hulp-)personen zijn niet aansprakelijk voor schade aan personen of zaken.” 

De rechtbank wijst het beroep op deze mededelingen op het terreinbord af op de volgende gronden[16]

  • Het terreinbord is geplaatst aan de rechterkant van een brede, doorgaande weg waar vrachtwagens geen gelegenheid hebben om zich op te houden.

  • Het terreinbord is dicht op de grond geplaatst, is zo’n twee meter hoog en bevindt zich dus niet op ooghoogte voor passerende vrachtwagenchauffeurs.

  • Het terreinbord is daarnaast voor de chauffeurs die rijden op de midden- of linker strook in het geheel niet te zien wanneer zij het bord passeren op het moment dat er een andere (vracht)wagen naast hen rijdt op de rechter rijstrook.

  • De hoeveelheid tekst op het terreinbord en de grootte van het lettertype maken voorts dat de passerende vrachtwagenchauffeurs die het terreinbord wel hebben waargenomen niet, althans niet volledig van de tekst van het terreinbord kunnen kennis nemen.

  • Onbestreden gesteld is dat de Nederlandstalige mededelingen op het terreinbord een geschatte leestijd hebben van twee minuten. Een passerende vrachtwagenchauffeur heeft die leestijd niet. De verklaring van de vrachtwagenchauffeur geeft een mooi beeld van hoe het in de praktijk gaat: “Als er bij groen licht op de Reeweg een stroom van vrachtauto’s het terrein op gaat kunnen we moeilijk even allemaal stoppen om te kijken wat er op staat! Dat is namelijk niet te zien als je er langs rijdt. Er is ook geen plek en geen tijd om daar met z’n allen die tekst te gaan lezen.”

Maar wat als de chauffeur wel kennis had genomen of kunnen nemen van de mededelingen op het terreinbord? 

Vooropgesteld zij dat een exploitant van een terrein zijn aansprakelijkheid in beginsel kan beperken via een op een terreinbord vermelde exoneratiebepaling.[17] Van belang is dan de vaststelling van de betekenis van de mededelingen op zo’n bord. De maatstaf voor uitleg van een mededeling op een terreinbord is in de wet te vinden en komt op het volgende neer: de zin die daaraan onder de gegeven omstandigheden mag worden toegekend. Het komt er dan op aan of de vrachtwagenchauffeur (de terreinbezoeker) de bewoordingen van die mededeling redelijkerwijs had moeten begrijpen als een uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade ten gevolge van een fout. In een zaak waarin de spreader van een containerbrugkraan bij de belading van een schip het stuurhuis beschadigde, oordeelde de rechtbank dat de bewoordingen van de mededeling op het terreinbord niet zodanig (ruim) zijn geformuleerd dat deze mede omvatten het risico van schade ontstaan aan een door de stuwadoor beladen (of gelost) vervoermiddel doordat zij haar betreffende beladings- (of lossings-)werkzaamheden niet zorgvuldig uitvoert.[18] Het betreffende bord vermeldde onder meer: 

“Een ieder die zich op ons emplacement bevindt of aangemeerd ligt langszij ons emplacement: 1. bevindt zich daar, met de bij hem behorende vervoersmiddelen en goederen, geheel VOOR EIGEN RISICO, zodat onze onderneming of de door onze onderneming te werk gestelde personen niet aansprakelijk zijn voor enige schade (…)”

In hoger beroep laat het hof Den Haag die uitspraak in stand. In zijn arrest[19] overweegt het hof dat de mededeling op het bord in heel algemene bewoordingen is gesteld; er wordt niet gewezen op specifieke risico’s. Mede daardoor is de mededeling wel geschikt om bezoekers aan te sporen tot waakzaamheid, maar in beginsel ongeschikt als vrijwaring voor aansprakelijkheid voor schade die voorkomen kan worden indien, waar bezoekers van mogen uitgaan, de stuwadoor bij de uitvoering van haar activiteiten de nodige zorgvuldigheid aan de dag legt. Omdat het om een niet vaak voorkomend schade-evenement gaat, behoefden de scheepseigenaar en de schipper er niet op bedacht te zijn dat zij zich bij een bezoek aan de stuwadoor blootstelden aan deze vorm van schadetoebrenging, laat staan dat de stuwadoor daarvoor geen aansprakelijkheid zou aanvaarden. 

Bovendien is er een zekere onvrijheid wat betreft het ‘terreinbezoek’; het schip was daar in het kader van de uitvoering van een vervoerovereenkomst. Een uitsluiting van aansprakelijkheid moet dan specifieker onder de aandacht worden gebracht. Dat de schipper (maar u kunt daarvoor ook lezen: de chauffeur) met regelmaat op en bij de terminal van de stuwadoor kwam, maakt niet dat de stuwadoor er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat de mededeling op het terreinbord als een uitsluiting van aansprakelijkheid van dit soort schades zou worden begrepen, aldus het hof.

In een geval waarin een stuwadoor het ‘advies’ van het hof in de zojuist genoemde uitspraak, namelijk het advies om een aansprakelijkheidsbeperking of -uitsluiting specifiek onder de aandacht te brengen, goed dacht te hebben opgevolgd, gaat het – althans voor haar – toch mis. De spreader van de kraan beschadigt de stuurhut van een schip. De stuwadoor verweert zich ook met een beroep op terreinborden, waarop onder meer is te lezen: 

“WARNING

Visiting the terminal of Rotterdam World Gateway B.V. (RWG) will be at your own risk. Please be aware of certain risks relating to a container terminal in operation like RWG, for example the risk to suffer damage while participating in the traffic on the terminal, during loading and/or discharging cargo, while moving containers or other cargo as well as during other terminal activities relating to storage and stevedoring.

RWG and/or personnel assigned by RWG will not be liable for any damage – of whatever nature and/or of whatever cause – to persons, vehicles, vessels and/or other objects situated on its premises, in the waters adjacent to its premises and/or on ships moored alongside its quays, unless this damage is caused by wilful intent or gross negligence of RWG, its assigned personnel or management.”

Zij beroept zich er bovendien op dat de bezoeker die het terrein via de landzijde bezoekt voorafgaand aan betreding van het terrein een bezoekersfolder krijgt waarin dezelfde tekst (maar dan in het Nederlands) te lezen is en dat die bezoeker voorts controlevragen moet beantwoorden, waarbij voormelde exoneratie moet worden aanvaard om toegang tot het terrein te kunnen krijgen. De scheepseigenaar heeft deze procedure doorlopen, aldus de stuwadoor. 

De rechtbank gaat niet mee in het betoog van de stuwadoor. Zelfs als zou komen vast te staan dat de terreinborden voldoende zichtbaar waren en de scheepseigenaar de zojuist bedoelde procedure zou hebben doorlopen, mocht de stuwadoor er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de eigenaar van het vervoermiddel de tekst op de terreinborden heeft aanvaard als een beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade als gevolg van een gemaakte fout, zo oordeelt de rechtbank.[20] 

Met het hiervoor besproken arrest van het hof Den Haag[21] en de daaraan voorafgaande uitspraak van de rechtbank Rotterdam is mijns inziens een lijn ingezet die afwijkt van wat tot dan toe als standaard werd gezien, te weten dat een chauffeur en met hem de eigenaar van de vrachtwagen zich toch vrij makkelijk een exoneratie op een terreinbord moet laten welgevallen.[22] Die nieuwe lijn lijkt in meerderheid navolging te krijgen, maar zeker niet altijd: in sommige gevallen wordt een beroep op mededelingen op een terreinbord wel gehonoreerd.[23]  

Beperking of uitsluiting van aansprakelijkheid; algemene voorwaarden 

Ten slotte kort iets over algemene voorwaarden. De bekendste zijn uiteraard de VRTO-voorwaarden, als opvolger van de Rotterdamse Stuwadoorscondities (RSC). 

Net als de RSC kennen ook de VRTO-voorwaarden beperkingen van aansprakelijkheid en/of schadevergoedingsplicht, ook al zijn die alleszins gunstiger voor de benadeelde dan de in de RSC opgenomen limieten. Gunstig voor de schadelijdende partij is het uitgangspunt in de VRTO-voorwaarden dat de terminal operator, kort gezegd, aansprakelijk is voor schade, behalve wanneer hij bewijst dat die schade niet is veroorzaakt door zijn schuld of de schuld van zijn ondergeschikten of hulppersonen.[24]  

De enkele verwijzing op een terreinbord naar de RSC of de VRTO-voorwaarden zal de stuwadoor niet baten. Nog daargelaten dat tussen de terreinbezoeker en de terreinexploitant in de regel geen overeenkomst bestaat en algemene voorwaarden een overeenkomst veronderstellen[25], kan op een bord slechts naar de voorwaarden worden verwezen, zonder vermelding van de omvangrijke inhoud ervan. Zelfs als met het passeren van een terreinbord toch een overeenkomst met de exploitant van het terrein tot stand zou komen[26] en de enkele verwijzing naar de voorwaarden op een terreinbord voldoende zou zijn voor de toepasselijkheid ervan, dan komt de vervoerder in beginsel een beroep toe op vernietiging van de voorwaarden in verband met de ‘niet-terhandstelling’ ervan voorafgaand aan of bij het sluiten van die overeenkomst.[27]  

Wat wél kan is een eenvoudige exoneratie op een bord[28], maar zoals al besproken gaat het vervolgens om het vaststellen van de betekenis ervan. 

                       
Voetnoten
1. Rechtbank Rotterdam 29 januari 2020, ECLI:NL:RBROT:2020:1057, S&S 2020/45. Volledigheidshalve merk ik op dat ik bij een aantal van de in deze bijdrage genoemde uitspraken als advocaat betrokken ben.
2. Voor de leesbaarheid ga ik er in het vervolg van uit dat de vervoerder ook de eigenaar of exploitant van het beschadigde vervoermiddel is.
3. Rechtbank Rotterdam 23 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:1458. 
4. Zie onder meer rechtbank Rotterdam 19 augustus 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ5767,
S&S 2011/49 en Rechtbank Rotterdam 27 november 2013, S&S 2014/86. In
Rechtbank Breda 17 november 2010, S&S 2011/51 lijkt de inbreuk op het eigendomsrecht
van de eigenaar van het vervoermiddel veel meer bij te dragen aan het oordeel dat de
stuwadoor onrechtmatig heeft gehandeld.
5. Zie onder meer rechtbank Rotterdam 19 augustus 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ5767, S&S 2011/49, met verwijzing naar Hoge Raad 6 maart 1953, NJ 1953/791. 
6. Ook wegens de soms sterke nadruk op de stelplicht; bewijslevering moet ‘verdiend’ worden. Een voorbeeld van het onvoldoende (kunnen) concretiseren van de gestelde onrechtmatige daad biedt Rechtbank Rotterdam 25 juli 2012, ECLI:NL:RBROT:2012:BZ6375, S&S 2013/52. 
7. Voorbeelden van zeer specifieke bewijsopdrachten zijn te vinden in Rechtbank Rotterdam 19 augustus 2009, ECLI:NL:RBROT:2009:BJ5767, S&S 2011/49, en Rb Rotterdam 26 september 2012, S&S 2014/86. 
8. Hof Den Haag 22 september 1978, S&S 1979/13. 
9. Zo is in Rechtbank Rotterdam 13 juli 2012, S&S 2013/32 overwogen dat de omstandigheid dat het vervoermiddel (een schip) eerder vele malen schadevrij is gelost, niet meebrengt dat daarom (het bewijs van) een onrechtmatige gedraging van de kraanmachinist, behoudens tegenbewijs, dient te worden aangenomen. 
10. Indien de stuwadoor de feiten en rechten, die aan de tegen haar gerichte vordering ten grondslag zijn gelegd, niet voldoende betwist, staan zij zonder nadere bewijslevering vast; art. 149 lid 1 Rv.
11. Zie voor een geval waarin over en weer afgelegde verklaringen grondig tegen het licht worden gehouden en uiteindelijk ten gunste van de scheepseigenaar wordt beslist, anders dan de rechter in eerste aanleg had gedaan: hof Den Haag 4 augustus 2009, S&S 2011/97. 
12. Hof Den Haag 4 augustus 2009, S&S 2011/97; dat feit wijst in de richting van een fout van de stuwadoor, ook al bewijst het die fout op zichzelf niet. 
13. Hof Den Haag 25 februari 2014, S&S 2014/72. 
14. HR 27 mei 1988, NJ 1989/29. 
15. Zie voor een geval waarin de schipper een terreinbord niet (goed) heeft gezien of kunnen zien: Rb Rotterdam 7 juli 2004, S&S 2006/91 (Tortuga). De rechtbank oordeelde daarom dat de stuwadoor geen beroep op het terreinbord toekwam. 
16. Rechtbank Rotterdam 23 maart 2022, ECLI:NL:RBROT:2022:2418.
17. Zo bevestigt de rechtbank nog eens in de uitspraak over de carrierchauffeur (zie vorige voetnoot). 
18. Rechtbank Rotterdam 27 april 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ6211, S&S 2011/88. 
19. Hof Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524, S&S 2014/72. 
20. Rechtbank Rotterdam 24 februari 2022, ECLI:NL:RBROT:2021:1576, S&S 2021/47. 
21. Hof Den Haag 25 februari 2014, ECLI:NL:GHDHA:2014:1524, S&S 2014/72.
22. Die toenmalige standaard is bijvoorbeeld goed kenbaar uit hof Den Haag 1 februari 2006, S&S 2009/74. 
23. Zoals Rechtbank Rotterdam 28 maart 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:4555, S&S 2015/7, en Rechtbank Rotterdam 2 april 2021, ECLI:NL:RBROT:2021:2933. 
24. Art. 6 VRTO-voorwaarden. Zie voor een geval waarin van die bewijslastverdeling is toegepast hof Den Haag 15 september 2015, ECLI:NL:GHDHA:2015:2440, S&S 2016/82. 
25. Zie art. 6:231 sub a BW: “algemene voorwaarden: een of meer schriftelijke bedingen die zijn opgesteld teneinde in een aantal overeenkomsten te worden opgenomen (…).” 
26. Zoals laatst nog besproken door Giesbertz, Weg & Wagen nr. 94, november 2021. Mijns inziens is het construeren van een ‘betredingsovereenkomst’ niet nodig: de terreinexploitant mag zijn positie proberen te reguleren door mededelingen op een terreinbord. De betekenis die aan die mededelingen moet worden gehecht; daar gaat het om. De chauffeur die met zijn vrachtwagen een terrein oprijdt en een terreinbord passeert, is er ook helemaal niet op bedacht dat hij zodoende een overeenkomst met de exploitant van het terrein sluit. 
27. Vgl. onder meer hof Arnhem 19 maart 2002, S&S 2005/131. 
28. HR 1 oktober 1999, NJ 2000/207. 
                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Aansprakelijkheid voor schade op een bedrijfsterrein
      mr. Peter van Dam (advocaat en partner bij Van Dam & Lolkema advocaten) 16 mei 2022


      Deel deze post
      ArchiEF

      De Elektronische vrachtbrief: de stand van zaken in binnen -en buitenland