Verjarings- en vervaltermijnen in het CMR-Verdrag (deel II)

duur, aanvang, verloop, schorsing en stuiting


Inleiding

In deel II van deze bijdrage behandel ik de volgende vragen (doorgenummerd): (e) Kan de verjaring worden verlengd, geschorst of gestuit? (f) Hoe zit het met de driejarige verjaringstermijn in geval van opzet of bewuste roekeloosheid? (g) Hoe zit het met de verjaringstermijn bij opvolgende vervoerders (h) Wat gebeurt er met de vordering (de claim) na het intreden van de verjaring onder CMR? Ik zal vervolgens afronden met (i) enkele slotopmerkingen.

e. Kan de verjaring worden geschorst of gestuit of verlengd en wat zijn de gevolgen daarvan? 

Kort antwoord: ja dat kan, maar schorsing en stuiting van de verjaring zijn minstens even complex als de vraag wanneer de verjaring begint te lopen. Stuiting en schorsing zijn twee verschillende begrippen. Met de stuiting[1]  wordt de teller gereset (op nul gezet). Voorbeeld: een vrachtvordering wordt gestuit op 1 januari 2000. Een nieuwe termijn van een – vol – jaar begint dan te lopen vanaf 2 januari 2000. Met de schorsing wordt de teller gepauzeerd en deze loopt verder (wordt hervat) zodra de schorsing wordt opgeheven. Voorbeeld: er is sprake van ladingschade bij de  aflevering op 1 januari 2000. De verjaring begint dan te lopen. Op 10 januari 2000 stelt de geadresseerde de vervoerder aansprakelijk. De verjaringstermijn wordt geschorst. Op 31 januari 2000 wijst de vervoerder de claim af. De verjaring loopt dan verder door. Bij de berekening van de verjaring van deze ladingvordering wordt steeds uitgegaan van de afleveringsdatum (1 januari 2000). De termijn die al verstreken is tussen 1 januari en 10 januari 2000 wordt in mindering gebracht op de eenjarige termijn. De schorsingsperiode tussen 10 januari en 31 januari 2000 wordt toegevoegd aan de eenjarige termijn. De verjaringstermijn wordt dus 1 jaar minus de reeds verstreken periode plus de schorsingsperiode.

Schorsing en stuiting worden geregeld in art. 32 lid 2 en lid 3 CMR. Lid 2 regelt alleen de schorsing van de claim tegen de vervoerder en de manier waarop deze schorsing wordt opgeheven. Lid 3 zegt – in het kort – dat voor de rest de schorsing en de stuiting worden bepaald door de nationale wet van de rechter die de zaak behandelt. Hierna leg ik uit hoe dit systeem – deze combinatie van CMR en nationaal recht – wordt uitgelegd en toegepast door de Nederlandse rechter.

1. Art. 32 lid 2 CMR: schorsing van de verjaring door een ‘schriftelijke vordering’ van de ladingbelanghebbende

Art. 32 lid 2 CMR bepaalt dat een schriftelijke vordering (claim) – dit kan iedereen doen zonder tussenkomst van een advocaat – de verjaring schorst tot aan de dag, waarop de vervoerder de vordering schriftelijk afwijst en de daarbij gevoegde stukken terugzendt. De claim moet duidelijk vermelden dat de vervoerder aansprakelijk wordt gesteld wegens verlies of beschadiging of vertraging maar het hoeft niet te vermelden hoe de schade is ontstaan, waaruit de schade bestaat of hoe hoog het schadebedrag is.[2] De aansprakelijkstelling kan per brief, fax of e-mail (met ontvangst en/of leesbevestiging) worden verzonden. De functie van de schorsing is dat de claimant  in staat wordt gesteld – tijd wordt gegund – om onderzoek te doen naar de oorzaak en omvang van de schade en vervolgens met de vervoerder te proberen te schikken. Let op! De aansprakelijkstelling moet worden verzonden pas nadat de verjaringstermijn is begonnen te lopen anders leidt het niet tot schorsing van de verjaring.[3] Voorbeeld: je stuurt een aansprakelijkstelling op 19 juni 1996 terwijl de verjaring pas begint te lopen op 13 september 1996.

2. Art. 32 lid 2 CMR: beëindiging van de schorsing door een ‘schriftelijke afwijzing’ van de vervoerder en terugzending van de stukken

Om de schorsing van de ladingclaim op te heffen moet de vervoerder deze claim schriftelijk afwijzen – dit kan per brief, fax of e-mail – en de gevoegde stukken terugzenden. Een dergelijke afwijzing kan  worden gedaan door de vervoerder, zijn aansprakelijkheidsverzekeraar of zijn assurantiemakelaar.[4] De vervoerder heeft de duur van de schorsing van de ladingclaim in eigen hand.[5] Hij mag de claim dezelfde dag afwijzen.[6] Dit lijkt eenvoudig maar in de praktijk kan het soms fout gaan. De afwijzing heft de schorsing alleen op indien de vervoerder de aansprakelijkheid uitdrukkelijk en schriftelijk afwijst.[7] In een uitspraak uit 2017 heeft de rechtbank Rotterdam [8] beslist dat de brief van de aansprakelijkheidsverzekeraar van de vervoerder niet voldoet aan de eisen van art. 32 lid 2 CMR, omdat die brief geen uitdrukkelijke afwijzing bevatte. In die brief stond dat de verzekeraar de aansprakelijkheid niet heeft aanvaard. Dat was onvoldoende volgens de rechtbank. Een andere vraag is of de schriftelijke afwijzing door de vervoerder moet worden gedaan vóór de dagvaarding. Volgens hof Den Bosch[9] gaat de CMR uit van de situatie dat de vervoerder vóór het begin van de procedure schriftelijk is aangesproken. Het terugsturen van de stukken door de vervoerder dient in dat geval te worden beschouwd als het definitief afwijzen van de vordering. Dit geeft doorgaans ook aan dat eventuele onderhandelingen hiermee definitief zijn afgesloten. Uit een arrest uit 2001[10] lijkt het echter erop dat de schriftelijke afwijzing van de claim door de vervoerder ook mogelijk is tijdens een lopende procedure. Wat je hier in essentie moet onthouden is dat zodra de ladingbelanghebbende dagvaardt, binnen de verjaringstermijn, blijft de verjaring van zijn claim gestuit. De verjaring van deze claim speel dan geen rol meer.

Volgens vaste rechtspraak bestaat de verplichting van de vervoerder om de stukken terug te zenden, alleen wanneer hij originele stukken heeft ontvangen van de claimant.[11] Deze verplichting geldt dus niet bij fotokopieën.[12]

Zolang de vervoerder de ladingclaim niet schriftelijk en uitdrukkelijk afwijst blijft de schorsing in stand. De verjaringstermijn kan daardoor behoorlijk worden gerekt, zoals blijkt uit een arrest van hof Den Haag uit 2001.[13] In dit geval werd de verjaring geschorst tot op de datum van de conclusie van antwoord waarin de claim schriftelijk werd afgewezen. In een uitspraak uit 2017[14] heeft rechtbank Rotterdam beslist dat de schorsing van de verjaring nog gold toen de eis in reconventie werd ingesteld. De ladingschade dateerde van oktober 2015. De vervoerder werd op 4 december 2015 aansprakelijk gesteld. De ladingclaim werd niet afgewezen. De schorsing heeft voortgeduurd tot 6 september 2017. De schorsing was hier dus langer dan een jaar.

3. Art. 32 lid 2 CMR: gedeeltelijke aanvaarding van de ladingclaim en hervatting van de verjaring

Art. 32 lid 2 CMR bepaalt dat in geval van gedeeltelijke aanvaarding van de claim, de loop van de verjaringstermijn alleen wordt hervat voor het resterende deel van de claim. Een dergelijke situatie deed zich voor in een uitspraak van hof Den Haag uit 1982.[15] De vervoerder had bij brief van 27 oktober 1980 toegezegd een cheque toe te zenden aan de ladingbelanghebbenden en sprak de hoop uit de zaak daarmee te hebben geregeld. Het hof vond dit geen duidelijke en stellige afwijzing van het restant van de claim. Daardoor bleef de schorsing in stand voor het restant van de claim.

4. Art. 32 lid 2 CMR: de claim tegen de vervoerder kan niet twee keer worden geschorst

In 2013 heeft de Hoge Raad[16] een arrest gewezen over de uitleg van art. 32 lid 2 en lid 3 CMR en over hun onderlinge verhouding. Ten aanzien van art. 32 lid 2 CMR heeft De Hoge Raad beslist dat wanneer de verjaring is geschorst en deze schorsing vervolgens is opgeheven door een afwijzing van de claim, een herhaling van de aansprakelijkstelling niet tot gevolg heeft dat de verjaringstermijn opnieuw wordt geschorst. Met andere woorden de wederpartij van de vervoerder mag maar één keer gebruik maken van de schorsingsregeling van art. 32 lid 2 CMR. In deze zaak liep de verjaring vanaf de afleveringsdatum (29 december 2005). Op 2 januari 2006 is de verjaring geschorst door de eerste aansprakelijkstelling. De schorsing is opgeheven door een schriftelijke afwijzing van de  vervoerder. Daarna is de verjaring doorgelopen voor het resterende deel van de termijn. Volgens de Hoge Raad kunnen de tweede en de derde aanmaning – gezonden op 29 augustus 2006 en op 16 april 2007 – niet ertoe leiden dat de verjaring werd gestuit. Deze brieven zijn immers schriftelijke vorderingen in de zin van art. 32 lid 2 CMR, die betrekking hebben op hetzelfde onderwerp als de eerste brief van 2 januari 2006. Op grond van art. 32 lid 2 slot CMR kunnen de laatste twee brieven niet opnieuw leiden tot een – tweede – schorsing van de verjaring. 

5. Art. 32 lid 3 CMR: schorsing en stuiting verjaring vallen onder het nationale recht van de bevoegde rechter

Volgens art. 32 lid 3 CMR worden de schorsing en de stuiting geregeld door het nationale recht. Daarbij moet de rechter wel rekening houden met art. 32 lid 2 CMR. Volgens de Hoge Raad moeten de andere wijzen van schorsing en stuiting – die niet zijn geregeld in art. 32 lid 2 CMR – worden bepaald door het interne (nationale) recht van de rechter die de zaak behandelt. Wat Nederlands intern recht betreft kent het Burgerlijk Wetboek de schorsing niet meer[17] maar wel de stuiting[18]  en de verlenging[19]  van de verjaring. Onder Nederlands intern recht is stuiting mogelijk door het instellen van een eis in rechte (art. 3:316 BW), door een schriftelijke aanmaning of mededeling (art. 3:317 BW) of door erkenning van de claim (art. 3:318 BW). De verjaring kan ook worden verlengd door een afspraak tussen partijen.[20] Art. 32 lid 2 CMR verbiedt dus niet dat de eenjarige verjaring van art. 32 lid 1 CMR wordt gestuit op grond van art. 3:316 BW of van art. 3:318 BW. Het instellen van een eis en de erkenning van de claim zijn immers geen schriftelijke vorderingen als bedoeld in art. 32 lid 2 CMR. Volgens Nederlands intern recht mogen claims die niet onder art. 32 lid 2 CMR vallen[21] – dat wil zeggen claims die niet tegen de vervoerder zijn gericht – meerdere malen worden gestuit op grond van art. 3:317 BW. Dit geldt niet alleen voor de vrachtvordering[22] van de vervoerder maar ook voor (schade)vergoedingen op grond van art. 7 CMR, art. 10 CMR, art. 11 lid 2 CMR, art. 16 CMR en/of art. 22 CMR. In dit opzicht gaat ons nationaal recht dus veel verder dan art. 32 lid 2 CMR.

f. Hoe zit het met de driejarige verjaringstermijn bij opzet of bewuste roekeloosheid?

De driejarige verjaringstermijn is beperkt tot enkele bijzondere gevallen. Volgens art. 32 lid 1 aanhef CMR is de verjaringstermijn 3 jaar in geval van opzet of – kort gezegd – bewuste roekeloosheid.[23] In de rechtspraak komen opzet en bewuste roekeloosheid doorgaans aan de orde bij ladingdiefstal of verduistering en bij vermissing, wanneer de vervoerder deze niet kan ophelderen.[24] Omdat er doorgaans sprake zal zijn van volledig verlies zal de driejarige verjaringstermijn aanvangen vanaf 30 dagen na afloop van de afgesproken afleveringstermijn of vanaf de zestigste dag na de ontvangst ten vervoer. Wanneer er geen sprake is van ladingschade (verlies of beschadiging) en ook niet van vertraging maar een andere type tekortkoming die het gevolg is van opzet of bewuste roekeloosheid, zal de driejarige verjaringstermijn beginnen te lopen na drie maanden te rekenen vanaf de datum van de sluiting van de vervoerovereenkomst.[25]

g. Hoe zit het met de verjaringstermijn bij opvolgende vervoerders?

Bij opvolgende vervoerders kan het jaren duren voordat de verjaringstermijn begint te lopen. Volgens art. 39 lid 4 CMR zijn de bepalingen van art. 32 van toepassing op het verhaal (regres) tussen opvolgende vervoerders. Deze verjaringstermijn is dus doorgaans een jaar en drie jaar in geval van opzet of bewuste roekeloosheid. Er is hier wel een verschil met art. 32 lid 1 CMR voor wat betreft de aanvang van de verjaring. Volgens art. 39 lid 4 loopt de verjaring vanaf de dag van de onherroepelijke uitspraak[26] – dus na jarenlang procederen – of vanaf de dag van de betaling van de schadevergoeding.

h. Wat gebeurt er met de vordering na het intreden van de verjaring?

Onder de CMR is een verjaarde vordering niets meer waard! Volgens art. 32 lid 4 CMR kan een verjaarde vordering ook niet meer in de vorm van een vordering in reconventie of van exceptie – opschorting of verrekening – geldend worden gemaakt.[27] De gevolgen van de verjaring onder CMR lijken dus meer op die van een verval van recht dan die van een ‘gewone’ verjaring.

i. Slotopmerkingen

De CMR regeling van de verjarings- en vervaltermijnen is een complex systeem dat op het eerste gezicht eenvoudig lijkt. Er is specialistische kennis nodig om dit systeem te doorgronden. Dit heeft vooral te maken met de volgende aspecten: (a) er zijn mijnstens vijf verschillende momenten waarop de verjaringstermijn begint te lopen; (b) bij sommige claims kan de verjaring allen maar geschorst worden terwijl andere claims wel kunnen worden gestuit; (c) voor zover de CMR de schorsing of stuiting niet zelf regelt, is de claimant aangewezen op de nationale wet van de rechter die de zaak behandelt en dit verschilt per land; (d) bij opvolgende vervoerders kan de termijn pas na jaren procederen beginnen te lopen; (e) als de claim eenmaal is verjaard dan kun je er helemaal niets meer mee. Kortom: het is niet perfect geregeld in de CMR maar we moeten het ermee doen! Kom tijdig in actie en meldt de claim bij je transport- of aansprakelijkheidsverzekeraar. Mocht je vragen of twijfels hebben bel of mail gerust!


                       
Voetnoten
 
 1. Vgl. art. 3:319 lid 1 BW.
  2. HR 30 maart 2012, NJ 2012/362, noot K.F. Haak.
  3. Hof Den Bosch 28 november 2002, S&S 2004, 94.
  4. Hof Den Haag 2 april 1976, S&S 1977, 34.
  5. Hof Den Haag 19 november 1991, S&S 1992, 120.
  6. Rb. Gelderland 21 april 2021 S&S 2021/64, ECLI:NL:RBGEL:2021:1990.
  7. Rb. Arnhem 30 mei 2002, S&S 2003, 105.
  8. Rb. Rotterdam 20 december 2017, S&S 2018/67, ECLI:NL:RBROT:2017:10102.
  9. Hof Den Bosch 16 maart 2010, S&S 2012/118, ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8026.
  10. Hof Den haag 26 juni 2001, S&S 2002, 57.
  11. Hof Den Bosch 2 januari 1979, S&S 1979, 115; Rb. Rotterdam 8 juni 2011, S&S 2011/140, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ8195.
  12. Hof Den Bosch 25 maart 2002, S&S 2002, 136
  13. Hof Den Haag 26 juni 2001, S&S 2002, 57.
  14. Rb. Rotterdam 20 december 2017, S&S 2018/67, ECLI:NL:RBROT:2017:10102.
  15. Hof Den Haag 12 november 1982, S&S 1983, 30.
  16. HR 20 december 2013, NJ 2014/295, ECLI:NL:HR:2013:2043, noot L. Strikwerda.
  17. Hof Den Haag 26 september 2000, S&S 2001, 120; Hof Den Bosch 16 maart 2010, ECLI:NL:GHSHE:2010:BL8026, S&S 2012/118.
  18.Vgl. art. 3:316 t/m art. 3:319 BW.
  19. Vgl. art. 8:1701 BW.
  20. Hof 's-Gravenhage 24 oktober 2000, S&S 2002, 32; Rb. Rotterdam 22 januari 2014, ECLI:NL:RBROT:2014:627, S&S 2014/82.
  21. Hof Den Haag 26 september 2000, S&S 2001, 120.
  22. Hof 's-Hertogenbosch 8 juli 2014 S&S 2015/42.
  23. HR 5 januari 2001, NJ 2001/391 en 392, S&S 2001/61 en 62.
  24. Hof Den Haag 31 juli 2008, S&S 2009, 29.
  25. Hof Den Haag 30 juni 1998, S&S 2000, 11.
  26. Rb. Den Haag 10 januari 2001, S&S 2002, 34.
  27. Rb Rotterdam 18 mei 2011, ECLI:NL:RBROT:2011:BQ7176; Rb. Gelderland 21 april 2021, S&S 2021/64, ECLI:NL:RBGEL:2021:1990, NTHR 2021, afl. 4, p. 185


                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Verjarings- en vervaltermijnen in het CMR-Verdrag (deel II)
      mr.dr. Papis Seck (Advocaat bij Secklaw Ph.D. Maritime Law en Certified Insurance Lawyer (UvA)) 6 december 2022


      Deel deze post
      ArchiEF

      Risicoverdeling bij publiekrechtelijke voorschriften op lading