Hoe rolt materieel recht?

Verjaring en niet gespecificeerd vervoer


Bij het woord ‘materieel’ denkt u waarschijnlijk aan rollend materieel, zoals trucks en opleggers. Er bestaat echter ook materieel recht. Er wordt dan een onderscheid gemaakt tussen formeel recht en materieel recht. Waarom dat onderscheid ook van belang is voor materiaal dat met medewerking van de chauffeur uit rollend materieel wordt gestolen, blijkt uit een uitspraak van de Rechtbank Noord-Holland in een zaak tussen de verzekeraar AIG, de pakketvervoerder UPS en ondervervoerder DAP.[1] 


Formeel en materieel recht

Materieel recht is het deel van het recht dat de inhoudelijke rechten en plichten van personen, organisaties en overheden vastlegt. Het bepaalt welke handelingen wettelijk zijn toegestaan of verboden en welke rechten en verplichtingen burgers ten opzichte van elkaar en de overheid hebben. Het gaat dus om de inhoud van het recht, in de zin datmaterieel recht de juridische verhoudingen tussen verschillende partijen reguleert. Formeel recht verwijst naar de regels die de procedures bepalen voor het handhaven van materiële rechten en plichten binnen een rechtsstelsel. Het is het recht dat voorschrijft hoe juridische processen moeten verlopen. Hoe moeten rechtszaken worden gevoerd? Welke stappen moeten partijen volgen in een juridische procedure? En hoe komt een rechterlijke uitspraak tot stand? Formeel recht regelt dus de vorm en de procedures waarmee materiële rechten (inhoudelijke rechten) worden gehandhaafd of afgedwongen.


Maar hoe zat het nou met die oplegger waaruit goederen werden gestolen?

UPS vervoerde in opdracht van MobielWerkt pakketten met daarin mobiele telefoons en toebehoren van Nederland, via Duitsland, naar diverse bestemmingen in Europa. DAP was de ondervervoerder van UPS. DAP vervoert in opdracht van UPS tijdens vier wegtransporten pakketten van het magazijn van MobielWerkt in Groningen naar het overslagpunt van UPS in Keulen, Duitsland. Daarvandaan zouden de pakketten naar hun eindbestemming worden vervoerd. Naar de eindbestemmingen in Duitsland zouden de pakketten over de weg vervoerd worden (de ‘Duitsland-zendingen’). Naar de eindbestemmingen in andere Europese landen zou luchtvervoer plaatsvinden (de ‘Europa-zendingen’). Tijdens het wegvervoer van Groningen naar Keulen door DAP raakten 496 producten kwijt. De Duitse politie concludeerde dat de chauffeur van DAP in de buurt van Groningen handlangers in de laadruimte van het voertuig had gelaten. Bij een tweede stop in Duitsland heeft hij de handlangers, met telefoons en toebehoren, er weer uit gelaten. AIG keerde uit onder de goederentransportverzekering van MobielWerkt. AIG eist schadevergoeding van UPS. DAP schaarde zich in de procedure aan de zijde van UPS. UPS riep vervolgens DAP op in de procedure en vroeg de rechter om te verklaren dat DAP onbeperkt aansprakelijk was jegens UPS. Daarnaast vorderde UPS vergoeding van het volledige schadebedrag.


Wat is dit voor vervoersovereenkomst?

Opvallend is dat de rechter geen woorden vuil heeft gemaakt aan de vraag wat partijen eigenlijk waren overeengekomen. 

Bij internationaal pakjesvervoer is meestal sprake van niet gespecificeerd vervoer. Niet gespecificeerd vervoer houdt in dat afzender en vervoerder in eerste instantie niet zijn overeengekomen met welke vervoermiddelen en over welke vervoersmodaliteiten het vervoer zal plaatsvinden. Waarschijnlijk wist MobielWerkt helemaal niet of UPS een pakket voor bijvoorbeeld Reims eerst over de weg naar Keulen zou vervoeren, dan door de lucht naar Parijs en vervolgens weer over de weg naar de eindbestemming. Als het pakketje er de volgende dag maar is. Dat kan ook in één dag met de vrachtwagen.

Hoe moet je dan als rechter achteraf bepalen wat partijen voor aanvang van het vervoer met elkaar zijn overeengekomen? Claringbould meent, dat in dat geval doorslaggevend moet zijn, hoe het betreffende vervoer feitelijk is uitgevoerd.[2]  Die opvatting is de rechter hier kennelijk gevolgd. [3] De rechter komt dan ook op wegvervoer onder de CMR voor de ‘Duitsland-zendingen’ en op multimodaal vervoer voor de ‘Europa-zendingen’. 

Tussen AIG en UPS was niet in geschil dat op de Duitsland-zendingen het CMR-verdrag dwingendrechtelijk van toepassing was. Hier kan ook heel anders over worden gedacht.[4]  

Het is eigenlijk ook helemaal niet zo vanzelfsprekend dat de partijen en de rechtbank hier zomaar een onderscheid maken tussen de Duitsland- en de Europa-zendingen. De kans is levensgroot dat in ieder geval MobielWerkt, de afzender, dat onderscheid bij het sluiten van de overeenkomst helemaal niet heeft gemaakt. Allicht beoogde MobielWerkt niet meer dan de ‘algemene’ overeenkomst van goederenvervoer als gedefinieerd in artikel 8:20 BW[5] voor alle pakketten. 

Dat gezegd zijnde, leidt de praktische werkwijze die de Nederlandse rechter hanteert wél tot een bevredigend resultaat. Als men de overeenkomst onbepaald laat, zijn er verschillende realistische mogelijkheden. Door deze werkwijze kan de rechter achteraf, aan de hand van de feitelijke  uitvoering van de overeenkomst, invullen  wat partijen bij niet gespecificeerd vervoer eigenlijk hebben beoogd. Het resultaat is namelijk maatwerk voor verschillende, al dan niet gecombineerde vervoersmodaliteiten, met de bijbehorende aansprakelijkheidsregimes.[6]  


Waarom was het verschil tussen de Duitsland-zendingen en de Europa-zendingen in deze zaak eigenlijk van belang?

Volgens UPS was de vordering van AIG ten aanzien van de Europa-zendingen vervallen, althans verjaard. UPS stelde dat bij deze zendingen sprake is van multimodaal (gecombineerd) vervoer aangezien deze pakketten gedeeltelijk via de weg en gedeeltelijk via de lucht zijn of hadden zullen worden vervoerd. Dit betekende volgens UPS dat het CMR-verdrag niet rechtstreeks van toepassing was op de Europa-zendingen en dus de korte vervaltermijn van één jaar gold, zoals die in de vervoersovereenkomst van toepassing verklaarde algemene voorwaarden opgenomen was (althans de in Boek 8 BW opgenomen verjaringstermijn van een jaar).

Volgens UPS zou slechts het aansprakelijkheidsregime van de CMR (art. 17 tot en met art. 29 CMR) en dus niet de verjaringsregeling, indirect, door artikel 8:41 BW[7], van toepassing zijn verklaard op multimodaal vervoer. De vordering zou dan vervallen (of verjaard) zijn, aldus UPS.

Het verjaringsregime van de CMR:

Het verjaringsregime bepaalt binnen welke termijn een partij aanspraak kan maken op schadevergoeding of een vordering kan instellen in geval van geschillen.

​• Verjaringstermijn van 1 jaar: Volgens artikel 32 van de CMR moet een vordering uit hoofde van het CMR binnen één jaar worden ingesteld, te rekenen vanaf de dag waarop de goederen zijn afgeleverd of hadden moeten worden afgeleverd. Dit kan gaan over schade aan de goederen, verlies van goederen, of vertraging.

​• Verlengde verjaringstermijn van 3 jaar bij opzet: Als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de vervoerder of diens hulppersonen, wordt de verjaringstermijn verlengd tot drie jaar. Dit biedt de benadeelde partij meer tijd om een vordering in te stellen wanneer de schade is veroorzaakt door zeer ernstig wangedrag, zoals in dit geval waarin de chauffeur meewerkte aan de diefstal.

De nationale regeling:

Artikel 8:1711 BW bepaalt dat een vordering tot schadevergoeding tegen een vervoerder wegens verlies, beschadiging of vertraging verjaart door verloop van één jaar.


Wat oordeelde de rechter?

De rechter stelde voorop dat op grond van Nederlands recht bij gecombineerd vervoer voor ieder deel van het vervoer de op dat deel toepasselijke rechtsregelen gelden (artikel 8:41 BW). Aangezien niet in geschil was dat de diefstallen hebben plaatsgevonden tijdens het (internationale) vervoer over de weg tussen Groningen en Keulen, is voor dit gedeelte van het vervoer daarom het CMR-verdrag van toepassing. De rechter oordeelde dat de verjaringsregels van de CMR golden. UPS had betoogd dat de toepasselijkheid van het CMR-verdrag zich beperkt tot de regeling omtrent aansprakelijkheid en de in artikel 32 lid 1 CMR opgenomen verjaringstermijn niet geldt.  De rechtbank volgde UPS daarin niet. Met AIG was de rechtbank van oordeel dat, omdat 

​a. de schade zich tijdens het wegvervoer had voorgedaan en 

​b. het aansprakelijkheidsregime van het CMR-verdrag van toepassing is, 

de verjaringsregels van het CMR-verdrag gelden. Deze verjaringsregels stellen de korte vervaltermijn uit de toepasselijke algemene voorwaarden, en ook de verjaringsregel van artikel 8:1711 BW terzijde. Naar het oordeel van de rechtbank is in de gegeven omstandigheden, waarbij de Nederlandse rechter bevoegd is en Nederlands recht van toepassing is verklaard, voor afwijking van de CMR-bepalingen geen plaats.

Dit oordeel acht ik juist. Verjaring is immers een kwestie van materieel recht.[8] Uit de wetsgeschiedenis blijkt dat bij multimodaal vervoer alleen de materiële rechtsregels van een specifiek vervoersregime van toepassing worden verklaard op het betreffende deel van het traject (dus het aansprakelijkheidsregime van de CMR op een deel waarbij internationaal vervoer over de weg plaatsvindt).

De rechter voegde aan het oordeel nog toe:

“Te meer niet nu, zoals UPS zelf ook stelt, in de verhouding tussen UPS en DAP het CMR-verdrag, ook voor de Europa-zendingen, rechtstreeks en dwingend van toepassing is.”

Die laatste overweging vind ik interessant. De rechter lijkt zich er hier toch enigszins bewust van te zijn, dat het onderscheid, tussen de Duitsland-zendingen en de Europa-zendingen wat kunstmatig is, in ieder geval vanuit het perspectief van de opdrachtgever (de afzender). Die had immers, als gezegd, waarschijnlijk helemaal geen weet van de verschillende juridische behandeling die de Duitsland-zendingen en de Europa-zendingen ten deel zou vallen. De rechter beseft dat er reden is de beide zendingstypen gelijk te behandelen. Of moet ik zeggen: geen materieel onderscheid te maken?


Wat levert dat nou op?

MobielWerkt springt er niet zo gek uit. AIG vorderde betaling van de (door haar aan MobielWerkt vergoede) schade als gevolg van de diefstal ten bedrage van in totaal € 139.182,78. De schade is door expertisebureau Dekra vastgesteld aan de hand van de factuurbedragen van de gestolen goederen. UPS  betwistte de omvang van de schade. Zij stelde dat de gestolen mobiele telefoons door de klanten al vooruit waren betaald en MobielWerkt vermoedelijk mobiele telefoons en items opnieuw naar haar klanten heeft verzonden, zodat de enige schade die MobielWerkt heeft geleden de inkoopkosten voor de vervangende goederen betrof. Dat betoog faalt, zo oordeelde de rechter. Daargelaten de vraag of voornoemde aannames juist zijn, heeft AIG er terecht op gewezen dat in artikel 23 van het CMR-verdrag is bepaald dat de gangbare marktprijs op de plaats en tijdstip van in ontvangstneming vergoed dient te worden. Tenzij het gaat om zaken die een beurswaarde hebben, is het daarom gebruikelijk bij verlies van onder toepasselijkheid van het CMR-verdrag vervoerde zaken uit te gaan van de factuurwaarde die immers veelal zal overeenkomen met de marktwaarde (en dus niet enkel de inkoopkosten). De rechtbank heeft daarom het gevorderde bedrag van € 139.182,78 integraal toegewezen.[9] 

In materiële zin lijkt de diefstal voor MobielWerkt niet zo slecht te zijn uitgepakt. Het kan raar rollen. 



                       
Voetnoten
1. Rb. Noord-Holland, 7 februari 2024, ECLI:NL:RBNHO:2024:1289, S&S 2024/42
 2.Zie M.H. Claringbould, “Toepasselijkheid van de CMR en multimodaal vervoer”, Weg en Wagen 80, november 2016
3. In het Godafoss-arrest (HR 1 juni 2012, ECLI:NL:HR:2012:BV3678, S&S 2012/95) was de Hoge Raad, ook al stilzwijgend,  op een vergelijkbare manier bij intermodaal vervoer uitgekomen.
4. Dat doet bijvoorbeeld het Belgische Hof van Cassatie ook daadwerkelijk, blijkens het arrest in de zaak ‘TNT/Mitsui’ (Hof van Cassatie 8 november 2004, EVR 2006, p. 228). Daarin oordeelde het Belgische Hof dat de toepassing van de CMR het bestaan van een overeenkomst vereist die het vervoer van goederen over de weg tot voorwerp heeft en dat die voorwaarde niet is vervuld als:
​1. de overeenkomst de wijze van vervoer niet nader bepaalt en
​2. evenmin uit de omstandigheden van de zaak blijkt dat de partijen een vervoer over de weg voor ogen ​hadden.
De Belgische rechter wil er niet aan dat achteraf bij een niet gespecificeerde vervoerovereenkomst aan de hand van de feitelijke uitvoering van het vervoer de bedoeling van partijen met betrekking tot de gesloten vervoerovereenkomst wordt vastgesteld. Volgens de Belgische rechter moet er vóóraf overeenstemming tussen partijen over bestaan dat het vervoer internationaal en over de weg plaatsvindt om tot toepasselijkheid van de CMR te komen. Zie M.H. Claringbould, “Toepasselijkheid van de CMR en multimodaal vervoer”, Weg en Wagen 80, november 2016.
5. Artikel 8:20 lid 1 luidt: “De overeenkomst van goederenvervoer is de overeenkomst, waarbij de ene partij (de vervoerder) zich tegenover de andere partij (de afzender) verbindt zaken te vervoeren.”
6. Men zou mijn inziens ook voor artikel 8:20 BW en dan vervolgens expliciete analogische toepassing van artikel 8:41 BW bij  niet gespecificeerd vervoer kunnen kiezen.
7. Artikel 8:41 BW luidt: “Bij een overeenkomst van gecombineerd goederenvervoer gelden voor ieder deel van het vervoer de op dat deel toepasselijke rechtsregelen.”
8. Ik sluit mij aan bij Claringbould die meent dat aan de hand van de Memorie van Toelichting bij art. 8:40 BW en de Memorie van Antwoord bij art. 8:41 BW kan worden gezegd dat de wetgever bedoelde met de “op dat deel toepasselijke rechtsregelen” de regels van het (dwingende) materiële recht, zoals het aansprakelijkheidsregime en niet de regels betreffende de bevoegdheid van de rechter (het formele recht, zoals te vinden in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering maar ook in art. 31 CMR). Zie M.H. Claringbould, “Toepasselijkheid van de CMR en multimodaal vervoer”, Weg en Wagen 80, november 2016.
9. Hier verdient het wel de opmerking, dat in verband met het aan het schadeverzekeringsrecht ten grondslag liggende indemniteitsbeginsel dit anders is voor zover de overeenkomst door de bepaling van de verzekerde som de strekking zou hebben, de verzekerde als gevolg van het intreden van het voorval, waartegen de verzekering dekking geeft, in een duidelijk voordeliger positie te doen geraken. Zie HR 6 oktober 1978, nr. 11247, NJ 1980/534. Hier merkt de rechtbank niets over op, maar het enkele feit dat in dit concrete geval de dekking voor de verzekerde, MobielWerkt, mischien gunstig uitvalt, betekent nog niet dat de verzekeringsovereenkomst de strekking heeft de verzekerde in een duidelijk voordeliger positie te doen geraken.




                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Hoe rolt materieel recht?
      mr. Joost Wery, partner bij Kneppelhout advocaten 20 november 2024


      Deel deze post
      ArchiEF

      Aanscherpingen ketenaansprakelijkheid wegvervoer per 2024
      Deel 1