Met inwerkingtreding van het Douanewetboek van de Unie (DWU) zijn ook de bepalingen over de douanewaarde bij invoer gewijzigd. Die wijzigingen blijken het soms lastig te maken om vast te stellen welke transactie moet worden gebruikt als grondslag voor de douanewaarde. In deze bijdrage een uitleg van het begrip douanewaarde en de toepassing ervan in de praktijk.
1. INLEIDING
Als goederen meerdere keren worden verkocht, en op enig moment in deze handelsketen ten invoer worden aangegeven, komt de vraag op welke koop/verkoop als grondslag moet dienen voor het vaststellen van de douanewaarde. Als basis voor mijn uitleg kies ik de volgende situatie: Een Chinese fabrikant (A) van elektronica krijgt een order van een Zwitserse handelaar (B). Deze verkoopt een deel van de producten aan de Nederlandse distributeur (C), die de goederen vervolgens verkoopt aan verschillende grote en kleine detaillisten (D). De prijs van de goederen loopt in de keten op van € 50 naar € 90 en soms € 100,-.
Voorbeeld handelstransactie
Van welke verkoop, en derhalve van welke prijs, moet worden uitgegaan voor het vaststellen van de douanewaarde? Is dat de verkoopprijs van (A) of wellicht die van (B) of toch die van (C)? In deze bijdrage zal ik ingaan op het geval waarin de goederen direct worden ingeklaard, en niet op de situatie dat goederen eerst in entrepot worden opgeslagen. Die situatie komt mogelijk in een volgende bijdrage apart aan de orde.
2. DE WETTELIJKE REGELING
Waarom is de douanewaarde van belang? De douanewaarde is de grondslag waarover de verschuldigde invoerrechten worden berekend. (1) Stel dat het douanerecht op de elektronische producten uit het bovenstaande voorbeeld 3,7% bedraagt. Dan is het verschuldigde invoerrecht, afhankelijk van welke transactie uit de keten mag worden gebruikt, respectievelijk €1,85 / 2,96 / 3,33 / 3,7.
Hoe de douanewaarde moet worden vastgesteld is niet alleen in Europees verband maar ook in internationaal verband geregeld. In de Wereld Handels Organisatie (WTO) zijn namelijk afspraken gemaakt over de wijze waar op de douanewaarde moet worden vastgesteld. De Europese Unie heeft zich gecommitteerd aan die afspraken (2), en daarom vormt artikel 1 van de Agreement on Implementation of Article VII of the GATT hét basisartikel voor wat betreft de douanewaarde. Dat artikel 1 luidt als volgt:
The customs value of imported goods shall be the transaction value, that is the price actually paid or payable for the goods when sold for export to the country of importation adjusted in accordance with the provisions of Article 8 (…)
Volgens de WTO ziet de term “sold for export” op de laatste verkoop die voorafgaat aan de binnenkomst van de goederen in het land van invoer, en niet op een eerdere of eerste verkoop voor uitvoer. (3)
Het basisartikel in de Europese wetgeving luidt ongeveer hetzelfde. In het oude artikel 29 van het CDW(4) (dat dus inmiddels is vervangen door het Douanewetboek van de Unie) stond namelijk:
De douanewaarde van ingevoerde goederen is de transactiewaarde van die goederen, dat wil zeggen de voor de goederen werkelijk betaalde of te betalen prijs indien zij voor uitvoer naar het douanegebied van de Gemeenschap worden verkocht, (…)
Op grond van het (oude) artikel 147 van de Toepassingsverordening hoefde echter niet altijd de laatste “verkoop voor uitvoer” te worden gebruikt, maar kon in plaats daarvan een eerdere verkoop, worden gebruikt voor de douanewaarde, mits werd aangetoond dat de goederen reeds in die eerdere transactie waren verkocht voor uitvoer naar de Europese Unie. Inmiddels is het CDW vervangen door het DWU, en is de wettelijke bepaling over de douanewaarde te vinden in artikel 70 DWU dat luidt:
De primaire basis voor de douanewaarde is de transactiewaarde, te weten: de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij verkoop voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, ….
Het is belangrijk om te constateren dat in de tekst van de wet, in feite niets is veranderd. De Europese Unie heeft zich nog steeds gecommitteerd aan de WTO overeenkomst over toepassing van de douanewaarde, en de wettekst verwijst nog steeds naar de werkelijk betaalde prijs voor de verkoop voor uitvoer naar de EU, als uitgangspunt voor het vaststellen van de douanewaarde. Wat is dan wel veranderd? Op grond van de nieuwe regels is het niet meer mogelijk om, naar eigen keuze, een voorafgaande transactie te gebruiken voor berekening van de douanewaarde, mits uiteraard die voorafgaande transactie een verkoop voor uitvoer naar de EU was. Tevens is het niet meer mogelijk, om bij goederen die eerste worden ingeslagen in een douane-entrepot, te kiezen voor inklaring op de inslag- dan wel uitslagprijs.
Deze veranderingen zijn verwoord in artikel 128 van de Gedelegeerde Verordening (GD) 2447/2015. In artikel 128 staat:
LID 1.
De transactiewaarde van de goederen die zijn verkocht voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie, wordt bepaald op het tijdstip van aanvaarding van de douaneaangifte op basis van de verkoop die onmiddellijk voordat de goederen het douanegebied zijn binnengebracht, heeft plaatsgevonden.
LID 2.
Wanneer de goederen voor uitvoer naar het douanegebied van de Unie worden verkocht niet voordat zij dat douanegebied zijn binnengebracht, maar terwijl zij zich in tijdelijke opslag bevinden of onder een andere bijzondere regeling zijn geplaatst dan de regeling intern douanevervoer, bijzondere bestemming of passieve veredeling, wordt de transactiewaarde op basis van die verkoop vastgesteld.
3. VERKOOP VOOR UITVOER
Het kernbegrip is dus nog steeds “verkoop voor uitvoer” naar de Europese Unie. In de nieuwe wet is niet gedefinieerd wat onder het begrip “verkoop voor uitvoer” moet worden verstaan, maar uit jurisprudentie is wel duidelijk dat daarmee wordt gedoeld op ‘een verkoop die plaatsvindt met het oog op verzending van de goederen naar de EU’.(5) Interessant is dat de Europese Commissie in het kader van de inwerkingtreding van het DWU een aantal guidelines (=richtlijnen, dus geen regelgeving) gepubliceerd heeft, waaronder ook een guideline over de nieuwe regels voor de douanewaarde. De guidelines zijn te vinden op de website “UCC Guidance Documents” die is te vinden op www.ec.europa.eu/ taxation_customs/business/union-customs-code_en.
Opvallend is dat in de guidelines staat dat een verkoop tussen partijen die beide in de Europese Unie zijn gevestigd, geen verkoop voor uitvoer is.(6) In ons voorbeeld zou de verkoop van (C) aan (D) dus vanwege de vestigingsplaats van zowel (C) als (D), geen verkoop voor uitvoer zijn.
Ik vraag mij dan meteen af of een verkoop tussen twee partijen die beide niet in de EU zijn gevestigd, dan evenzeer niet kan worden aangemerkt als een verkoop voor uitvoer naar de EU. Dat zou dan voor de hand liggen. Toch lijkt mij dat onjuist omdat uit feiten en omstandigheden zoals afleveradressen, bestelorders en producteigenschappen kan blijken dat een koop/verkoop tussen twee partijen die beide buiten de EU zijn gevestigd toch wordt gedaan met het oog op uitvoer van de goederen naar de EU. Om diezelfde reden kan ook een verkoop tussen twee partijen die beide wél in de Europese Unie zijn gevestigd, volgens mij toch een verkoop voor uitvoer inhouden.
Daar komt nog bij dat het Hof van Justitie in de zaak Unifert voor recht heeft verklaard dat het criterium “verkoop voor uitvoer” op de goederen zelf ziet, en niet afhankelijk is van de plaats van vestiging van de koper of verkoper. Volgens het Hof impliceert deze term, dat op het ogenblik van de verkoop moet vaststaan, dat de goederen vanuit een derde land naar het douanegebied van de Gemeenschap zullen worden gebracht, zodat het feit dat koper en verkoper in de Gemeenschap zijn gevestigd daar niet aan in de weg staat.(7)
In het geval dat (D) de goederen inklaart, zal (D) naar ik aanneem ook helemaal niet beschikken over de factuur van (B). Het gevolg van de algemene stelling uit de guidelines – dat een verkoop tussen partijen die in de Europese Unie zijn gevestigd, een binnenlandse verkoop is, en geen verkoop voor uitvoer – is dat de verkoop (B) aan (C) zou moeten worden gebruikt voor de douanewaarde, maar omdat (D) niet over die factuur beschikt, zal een van de andere waarderingsmethoden van artikel 74 DWU moeten worden gebruikt voor de douanewaarde. In de praktijk zal de douanedeclarant daarom steeds na moeten gaan of de factuur,die de importeur aanlevert, van een Europese leverancier of van een niet-Europese leverancier is om te kunnen bepalen aan de hand van welke waarderingsmethode hij de douanewaarde moet vaststellen.
4. HET TIJDSTIP VAN VERKOOP
Stel dat niet (D) maar (C) de goederen invoert. In dat geval zal (C) naar ik aanneem zijn aankoopfactuur overleggen bij de invoer, maar kan die aankoop inderdaad worden gebruikt voor de douanewaarde of zal dat zijn verkoopfactuur moeten zijn?
Volgens de nieuwe regeling kan alleen de laatste verkoop voor uitvoer, voordat de goederen fysiek het douanegebied van de Europese Unie binnenkwamen worden gebruikt. Daarvoor moet een declarant dus weten wanneer de goederen de grens zijn overgekomen, maar ook op welk moment de goederen zijn verkocht in de verschillende schakels.
De nieuwe wettelijke regeling geeft geen definitie van “verkoop”, aan de hand waarvan kan worden vastgesteld op welk tijdstip de goederen zijn verkocht, en in de guidelines staat alleen dat het begrip “verkoop” heel ruim moet worden opgevat. Naar mijn mening moet de uitleg van dergelijke begrippen echter niet moeilijker worden gemaakt dan het is, en dat betekent dat volgens mij onder een “‘verkoop” wordt verstaan de situatie waarbij twee partijen verplichtingen tegenover elkaar zijn aangegaan. Dat wil zeggen, een partij heeft de verplichting om te leveren en de andere partij heeft de verplichting om de koopprijs te betalen. In de praktijk is dat voor de douaneagent natuurlijk moeilijk te achterhalen, en ik verwacht daarom dat douanedeclaranten in de praktijk gewoon naar de factuurdatum zullen kijken. Ligt die voor de datum waarop de goederen de grens overkwamen, dan kan de factuur worden gebruikt voor de inklaring, maar ligt die na de datum van binnenkomst, dan kan de factuur eigenlijk daarvoor niet dienen. In dat geval zou moeten worden nagegaan of de importeur (C) de goederen toch al gekocht had, aan de hand van de vraag of partijen al wederkerige verplichtingen waren aangegaan aangaande de levering van de goederen.
5. ONDERZOEKSPLICHT VAN DE DECLARANT
Stel dat (B) die, buiten de Europese Unie is gevestigd, de goederen invoert. en daarbij zijn aankoopfactuur overlegt. In dat geval moet de douaneagent zich afvragen of (B) de goederen al had verkocht,voordat de goederen het grondgebied van de Europese Unie binnenkwamen.
Als die vraag namelijk niet wordt gesteld, loopt de importeur het risico dat een te lage douanewaarde wordt opgegeven, omdat niet de aankoopprijs maar de verkoopprijs van (B) moest worden gebruikt voor het vaststellen van de berekenen van de douanewaarde. Aangezien de importeur buiten de Europese Unie is gevestigd, zal de douaneagent de aangifte op eigen naam opstellen (al of niet onder indirecte vertegenwoordiging) en daarmee loopt de douaneagent dus zelf het risico op navordering als de douanewaarde achteraf bij een controle na invoer wordt gecorrigeerd. Dat is volgens mij een belangrijke reden voor declaranten om kritisch te zijn op het gebruik van aankoopfacturen van buiten de Europese Unie gevestigde importeur om te overleggen bij de inklaring.
6. CONCLUSIE
De nieuwe regels voor het vaststellen van de douanewaarde zijn in de praktijk lastig uitvoerbaar. Naar mijn mening komt dat omdat het tijdstip waarop goederen zijn verkocht, in de praktijk voor declaranten een lastig criterium is om toe te passen. Daar komt bij dat de goedkeuring uit de guidelines om transacties tussen partijen, die beide in de Europese Unie zijn gevestigd , buiten beschouwing te laten, volgens mij in strijd is met de bedoeling van de wetgever om de laatste verkoop voor uitvoer te laten gelden als grondslag voor de douanewaarde. Zo bezien was de oude regeling waarbij een importeur zelf kon kiezen welke transactie werd gebruikt voor het berekenen van de douanewaarde, mits hij maar kon aantonen dat de verkoop was aangegaan met het oog op uitvoer naar de EU, veel eenvoudiger. Ik verwacht echter niet dat de oude regeling terug komt.
1 Voor wat betreft Ad Valorum rechten.
2 Council Decision (of 22 December 1994) concerning the conclusion on behalf of the European Community, as regards matters within its competence, of the agreements reached in the Uruguay Round multilateral negotiations (1986-1994); OJ L 336 of 23/12/1994
3 WCO Technical Committee 2007 Commentary 22.1 ‘Meaning of the Expression “Sold for Export”.
4 Communautair Douanewetboek
5 Zie hieromtrent het oordeel van het Hof van Justitie in de zaak Unifert (C-11/89
6 Zie onderdeel 9 van 2.1 van de Guidelines
7 Rechtsoverweging 11 en 14 van het arrest in de zaak C-11/89