Het gebeurt zelden dat de Nederlandse rechter besluit tot doorbreking van de limiet. De zaak DHL / RSJ is één van die zeldzame gevallen waarin de rechter de vervoerder een beroep op de limiet ontzegt. Welke lessen kunnen uit deze uitspraak worden getrokken?
1. De limiet als uitgangspunt
Op de vervoerder rust de verplichting de goederen in dezelfde staat af te leveren, als waarin hij deze heeft ontvangen. Of met de woorden van Claringbould: “Goed er in, goed eruit!”.[1] Voldoet de vervoerder niet aan deze verplichting, dan is hij aansprakelijk, tenzij hem een beroep toekomt op overmacht. Bij diefstalzaken lukt het de vervoerder zelden om zich met succes op overmacht te beroepen.[2] Daar staat tegenover dat hem in beginsel wel een beroep toekomt op de CMR-limiet van 8,33 SDR (ca. € 10) per kilo verloren of beschadigd gewicht. In beginsel, want als sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld, dan is hij onbeperkt aansprakelijk.
Wat bedoeld wordt met opzet is duidelijk. Het gaat om handelen met de bedoeling schade toe te brengen, zoals diefstal door de chauffeur. Met opzet gelijk te stellen schuld, ook aangeduid met ‘bewuste roekeloosheid’, is een lastiger begrip. De Hoge Raad heeft in zijn welbekende ‘5 januari arresten’ nader toegelicht wat wordt verstaan onder bewuste roekeloosheid:
“Van gedrag, dat als roekeloos en met de wetenschap dat de schade er waarschijnlijk uit zou voortvloeien moet worden aangemerkt, is sprake, wanneer degene die zich aldus gedraagt het aan de gedraging verbonden gevaar kent en zich ervan bewust is dat de kans dat het gevaar zich zal verwezenlijken aanzienlijk groter is dan de kans dat dit niet zal gebeuren, maar zich door dit een en ander niet van dit gedrag laat weerhouden”.[3]
Het bewijs dat de vervoerder bewust roekeloos heeft gehandeld is in diefstalzaken nagenoeg onmogelijk te leveren. Niet alleen moet de ladingbelanghebbende bewijzen dat door de gedragingen van de vervoerder de kans dat de diefstal zou plaatsvinden aanzienlijk groter was dan de kans dat dit niet zou gebeuren, wat vrij ondoenlijk is.[4] Maar bovendien moet de ladingbelanghebbende bewijzen dat de vervoerder (chauffeur) op het moment van zijn gedragingen daadwerkelijk wist (subjectieve wetenschap) dat het mis zou gaan. Deze maatstaf heeft tot gevolg dat zelfs wanneer de vervoerder duidelijke veiligheidsinstructies opzettelijk en stelselmatig negeert en daardoor de diefstal mogelijk is, hem nog steeds een beroep toekomt op de limiet.[5]
Het is vanwege dit strenge criterium dat in geval van ladingdiefstallen Nederland al decennialang de favoriete bestemming is van de forumshoppende vervoerder en zijn aansprakelijkheidsverzekeraars.[6] Met een procedure voor de Nederlandse rechter is een beroep op de limiet zo goed als veiliggesteld. Want, zo is net vastgesteld, het is nagenoeg onmogelijk voor de ladingbelanghebbende om bewuste roekeloosheid van de vervoerder te bewijzen. Maar de uitzondering bevestigt de regel, zo blijkt uit het recente vonnis van de Rechtbank Oost-Brabant in de zaak DHL/RSJ.[7]
2. Rechtbank in de zaak DHL/RSJ
In maart 2015 geeft DHL aan RSJ opdracht tot het vervoer van onder meer 10 pallets met Asus laptops. De zending moet worden vervoerd van Eindhoven naar diverse plaatsen in Portugal. Na belading van de DHL-zending is de trailer nagenoeg tot maximale laadcapaciteit gevuld. Op weg naar Portugal raakt de vrachtwagen betrokken bij een verkeersongeval. De lading wordt door bergingsbedrijf Deletre uit de trailer van RSJ gehaald en naar een garage vervoerd van waaruit de goederen worden overgeladen op een andere trailer van RSJ. Tijdens het lossen in Portugal blijken zeven pallets met laptops te ontbreken. Ook blijken de wél aanwezige pallets met laptops beschadigd te zijn geraakt door de stof Titanium Dioxide. Vast komt te staan dat ten tijde van het ongeval de trailer ongeveer 24 ton Titanium Dioxide bevatte.
DHL stelt RSJ aansprakelijk voor de diefstalschade en vordert betaling van de volledige diefstalschade van ruim USD 150.000. De vraag is dan of RSJ een beroep toekomt op de CMR-limiet. RSJ vindt van wel. Volgens RSJ bevonden de zeven verdwenen pallets met laptops zich in de vrachtwagen toen het ongeval plaatsvond. Het bergingsbedrijf zou de goederen eerst in drie kleine vrachtwagens hebben geladen en toen naar een garage hebben vervoerd. Vanuit die garage zijn de goederen overgeladen in een andere trailer van RSJ. De chauffeur van RSJ heeft geen toezicht gehouden op de bergingswerkzaamheden, want hij moest naar het ziekenhuis. En de tweede chauffeur van RSJ was niet aanwezig bij het overladen van de goederen in zijn trailer, omdat hij niet uit de cabine van zijn truck mocht komen. Volgens RSJ zijn de goederen verdwenen toen deze zich onder de hoede van het bergingsbedrijf Deletre bevonden. Er is dus geen opzet of bewuste roekeloosheid van RSJ in het spel en daarom komt haar een beroep toe op de limiet, aldus RSJ.
DHL ziet dat anders. Volgens DHL bevond zich ten tijde van de belading in Eindhoven nog geen partij Titanium Dioxide in de trailer. Na belading van de DHL-zending was er geen plaats meer voor 24 ton Titanium Dioxide. Dit betekent volgens DHL dat ná belading in Eindhoven een deel van de DHL-zending – de zeven pallets met laptops in kwestie – uit de trailer moet zijn gehaald om plaats te maken voor de zending Titanium Dioxide. Dat zou in Hazeldonk zijn gebeurd. En nu RSJ geen opheldering heeft verschaft over wat er vervolgens met deze zeven pallets met laptops is gebeurd, heeft zij onvoldoende weersproken dat zij opzettelijk, althans bewust roekeloos heeft gehandeld in de zin van art. 29 CMR. En de consequentie daarvan is dat RSJ onbeperkt aansprakelijk is voor de diefstalschade, aldus DHL.
RSJ stelt eerst hiertegenover dat de lading Titanium Dioxide in Eindhoven was geladen en dus niet op een later moment was bijgeladen. Pas nadat DHL met documenten kan aantonen dat de lading Titanium Dioxide in Hazeldonk was ingeladen, geeft RSJ toe dat dit inderdaad het geval was. Maar, zegt RSJ, in de trailer was voldoende ruimte voor die lading Titanium Dioxide en er hoefden dus geen goederen uit de trailer gelost te worden. Maar daar gaat de rechtbank niet in mee. De rechtbank wijst op filmbeelden die DHL in het geding heeft gebracht, waaruit blijkt dat na het laden van de DHL-zending in Eindhoven er geen ruimte meer was voor 24 ton ander product.
De rechtbank toetst vervolgens het handelen van RSJ aan art. 29 CMR voor de vraag of sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van RSJ of van haar ondergeschikten en/of hulppersonen. De stelplicht en bewijslast dat sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld rusten in beginsel op DHL, aldus de rechtbank. Maar ingeval van vermissing en beschadiging tijdens het vervoertraject rust op de vervoerder, in dit geval RSJ, een verzwaarde motiveringsplicht8 bij zijn betwisting dat sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld. Daarbij dient de vervoerder zoveel als redelijkerwijs mogelijk is informatie te verstrekken over wat er tijdens de reis met de goederen is gebeurd en over de acties die in gang zijn gezet om de vermiste goederen terug te vinden en zo de door de vermissing ontstane schade ongedaan te maken, althans de beperken.
Volgens de rechtbank heeft RSJ niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht. Zo heeft RSJ eerst volgehouden dat er geen goederen in Hazeldonk waren bijgeladen en dat de lading Titanium Dioxide al in Eindhoven was geladen. En toen bleek dat zij dit verweer niet kon volhouden, gaf zij toe dat de zending Titanium Dioxide in Hazeldonk was bijgeladen, maar hield zij vol dat de trailer nog voldoende ruimte hiervoor bevatte. Maar ook dat verweer was niet vol te houden gelet op de filmbeelden die DHL van de belading in Eindhoven in het geding had gebracht. Nu niet duidelijk is geworden wat er met de zeven pallets met laptops is gebeurd en welke acties in gang zijn gezet om deze goederen terug te vinden, komt RSJ op grond van art. 29 CMR geen beroep toe op de CMR-limiet. RSJ moet dus de volledige door DHL geleden schade vergoeden.
3. De verzwaarde motiveringsplicht van de vervoerder
Bij sommige diefstalzaken ontstaat bij de ladingbelanghebbende of diens expert het gevoel dat er iets niet in de haak is. Men vermoedt dat de vervoerder of zijn hulppersonen betrokken waren bij de diefstal. Maar het lukt niet om het bewijs van dat vermoeden te leveren, omdat daarvoor te weinig aanknopingspunten zijn. De vermissing vindt immers plaats binnen het domein van de vervoerder. De vervoerder weet dit en zal niet snel geneigd zijn informatie te verstrekken over de feitelijke gang van zaken, want hij wil de ladingbelanghebbende natuurlijk niet helpen bij de onderbouwing van diens vermoeden van een inside job. Bij een ‘normale’ toepassing van de bewijsregels betekent dit dat de vervoerder zich alsnog op de limiet zal kunnen beroepen.
In de hierboven besproken zaak had DHL onderzoek laten doen naar de vermissing van de zeven pallets met laptops. Dit onderzoek toonde aan dat de goederen zich niet in de trailer bevonden, toen deze betrokken raakte bij het ongeval. Omdat verder geen informatie werd verstrekt over wat er met de goederen was gebeurd, stelde DHL dat uitgegaan moest worden van een inside job door eigen personeel van de vervoerder en vorderde zij vergoeding van de volledige waarde van de verloren goederen. RSJ op haar beurt gaf geen (juiste) opheldering over de feitelijke gang van zaken. RSJ leunde achterover en verstrekte niet meer informatie dan strikt noodzakelijk voor haar verweer. Op deze wijze werd het DHL nagenoeg onmogelijk gemaakt om bewijs te leveren van haar stelling dat sprake was van opzet of bewuste roekeloosheid van RSJ of diens personeel. DHL wist immers niet waar, wanneer en op welke wijze de pallets met laptops waren verdwenen en kon dus ook niet aantonen dat sprake was van een inside job. Aangezien het bewijsrisico bij haar lag, was het logische gevolg hiervan geweest dat DHL’s vordering was afgewezen, ware het niet dat de verzwaarde motiveringsplicht op de vervoerder rustte.
De verzwaarde motiveringsplicht houdt in dat de vervoerder niet simpelweg kan ontkennen dat hij of zijn hulppersonen betrokken waren bij de diefstal en daarbij zijn kaarten tegen de borst houdt in de hoop dat de ladingbelanghebbende het bewijs van opzet of bewuste roekeloosheid niet rond krijgt. Hij moet juist openheid van zaken geven en gemotiveerd en gedocumenteerd stellen wat de waarschijnlijke oorzaak is van het verlies, nu het verlies zich heeft afgespeeld binnen het domein van de vervoerder. Deze ophelderingsplicht heeft tot doel de ladingbelanghebbende voldoende aanknopingspunten te verschaffen voor bewijsvoering. De verzwaarde motiveringsplicht is al diverse keren ingezet in transportzaken en vaak met succes.[9] Daarbij zij opgemerkt dat de verzwaarde motiveringsplicht geen omkering van de bewijslast inhoudt. Als de vervoerder voldoet aan zijn ophelderingsplicht, dan is het nog steeds aan de ladingbelanghebbende om te bewijzen dat sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid.[10] Zonder deze processuele benadering van doorbrekingszaken zou in de praktijk de limiet enkel kunnen worden doorbroken in die zeer uitzonderlijke gevallen waarin opzet, zoals diefstal door de chauffeur, kan worden bewezen. De verzwaarde motiveringsplicht die op de vervoerder rust, is dus een belangrijk wapen in het arsenaal van de ladingbelanghebbende.
4. Bewijslast versus motiveringsplicht
In doorbrekingszaken gaat het om de balans tussen stelplicht en bewijslast van de ladingbelanghebbende en de processuele ophelderingsplicht en verzwaarde motiveringsplicht van de vervoerder.[11] Dit betekent dat ook als de bewijslast bij de ander ligt, het toch van belang is het dossier op orde te hebben. Heb je dat niet, dan kan de rechter korte metten maken met de (blote) ontkenning van aansprakelijkheid. Dat is ook RSJ overkomen. Op haar rustte als vervoerder de plicht om actief op onderzoek uit te gaan naar de omstandigheden waaronder de goederen zijn verdwenen en haar opdrachtgever hierover te informeren. Dat heeft zij niet gedaan en nu moet zij daarvoor de volle prijs betalen.
Voetnoten
1. M.H. Claringbould, Toelichting op de AVC 2002, bij art. 9 lid 2, p.108.
2. M.H. Claringbould, ‘Een zorgvuldig vervoerder: hij die alle maatregelen neemt’, in: A.G. Castermans e.a. [red.], De maatman in het burgerlijk recht, Deventer Kluwer 2008, p. 265-281.’
3. Hoge Raad 5 januari 2001, S&S 2001/61 en 62.
4. M.H. Claringbould “Beperking van kansrekening tot “diefstal van parkeerplaats” zaken”, NTHR 2013-4, p. 208-212. K.F. Haak, CMR: still going strong, Syllabus SVA-congres 2012, p. 6.
5. Hoge Raad 10 augustus 2012, NJ 2012/652 ‘Traxys/Maat’; Rechtbank Rotterdam 8 maart 2017, S&S 2017/76.
6. Door snel een verklaring voor recht uit te brengen bij een vervoerdersvriendelijke CMR-rechter kunnen vervoerders ladingbelanghebbenden belemmeren om de vervoerder te dagvaarden voor een ladingvriendelijker rechter, bijvoorbeeld de Duitse rechter.
7. Rechtbank Oost-Brabant 7 maart 2018, S&S 2018/80.
8. De verzwaarde motiveringsplicht is een ophelderingsplicht die tot doel heeft ladingbelanghebbenden voldoende aanknopingspunten te verschaffen voor bewijsvoering. De vervoerder is gehouden openheid van zaken te geven door gemotiveerd en gedocumenteerd te stellen wat de waarschijnlijke oorzaak is van het verlies.
9. Zie onder meer Hof Den Haag 31 juli 2008, S&S 2009/29; Hof Den Haag 28 november 2007, S&S 2009/28; Hof Leeuwarden 9 april 2003, S&S 2004/99; Hof Amsterdam 13 december 2001, S&S 2002/120 en Hof Amsterdam 17 augustus 2000, S&S 2000/140.
10. Zie bijv. Rechtbank Haarlem 21 oktober 2009, S&S 2011/9, waarin HDI en Incoparts het bewijs van opzet niet rond kregen, nadat UPS had voldaan aan haar ophelderingsplicht.
11. V.R. Pool, Ladingschade: Het bewijs van de feiten, Syllabus SVA-congres 2012, p. 6.