Tijdens een roofoverval op de distributiehub van Logistics Solutions werden zeven pakketten met horloges van het merk Audemars Piguet gestolen. Vijf pakketten waren bestemd voor Nederlandse afnemers en twee pakketten voor buitenlandse afnemers. De waarde van de gestolen horloges bedroeg € 993.309. Dat bedrag werd door de eigenaar van de horloges, Audemars Piguet (Marketing) S.A., en diens goederenverzekeraar, TSM Compagnie D’Assurances, (hierna gezamenlijk: “AP”) gevorderd van Logistics Solutions. AP was overigens niet de opdrachtgever van Logistics Solutions. Dat was Audemars Piguet (Benelux en Scandinavia) B.V. (hierna: Audemars Benelux).
Het Hof Amsterdam heeft zich over deze vordering gebogen.[1] Om de omvang van de aansprakelijkheid van Logistics Solutions te bepalen, moest het Hof eerst antwoord geven op verschillende juridische vragen, zoals (i) of kortdurende opslag valt onder de reikwijdte van het vervoerrecht, (ii) of de vervoerder een beroep kan doen op de vervoerrechtelijke limieten, wanneer hij door een eigenaar, die buiten de vervoerovereenkomst staat, wordt aangesproken, en (iii) onder welke omstandigheden de vervoerrechtelijke limieten van Boek 8 BW en de CMR kunnen worden doorbroken. Dit zijn in de praktijk veelvoorkomende vragen. Het is daarom zinvol stil te staan bij dit arrest.
Feiten
Audemars Benelux)gaf omstreeks 15 november 2016 Logistics Solutions opdracht om elf pakketten op te halen bij OTX Logistics in Hoofddorp voor aflevering aan Nederlandse en buitenlandse afnemers. Logistics Solutions nam die dag de pakketten in ontvangst van OTX Logistics en bracht deze naar haar hub in Utrecht. De pakketten zouden in de hub gescand en gesorteerd worden en de volgende dag verder worden vervoerd naar de eindbestemmingen. Echter, diezelfde nacht, omstreeks 2.00 uur, vond een gewapende overval plaats op de hub. Bij die overval werden zeven van de elf pakketten buitgemaakt. In deze zeven pakketten zaten de horloges van het merk Audemars Piguet.
Direct hierop werd een onderzoek ingesteld naar de wijze waarop de overval kon plaatsvinden. Uit dat onderzoek bleek dat één van de loodsmedewerkers van Logistics Solutions, X, die nacht in strijd met de geldende veiligheidsinstructies en zonder goede reden de roldeur van de hub had opengelaten en het toegangshek naar het terrein had geopend. Daardoor konden de overvallers zonder enige moeite het pand betreden, de aanwezige loodsmedewerkers overvallen en de horloges buitmaken. X is door de strafrechter schuldig bevonden aan medeplichtigheid aan de overval.
Mede vanwege de betrokkenheid van X aan de overval meende AP dat Logistics Solutions gehouden was de volledige schade van € 993.309 te vergoeden. Logistics Solutions zag dat uiteraard anders, met dit arrest van het Hof Amsterdam tot gevolg.
Onrechtmatige daad
AP heeft gecontracteerd met Audemars Benelux, die op haar beurt Logistics Solutions heeft ingeschakeld. AP heeft dus geen contractuele vordering op Logistics Solutions, maar, als schadelijdende eigenaar van de horloges, een buitencontractuele vordering. Volgens AP heeft Logistics Solutions een zelfstandige zorgplicht jegens AP geschonden en daarmee onrechtmatig gehandeld. Die schending zou eruit bestaan, dat Logistics Solutions het “4-ogen principe” niet in acht heeft genomen. Dit principe houdt in dat kritische handelingen in het kader van beveiliging uitsluitend door twee werknemers tegelijk kunnen worden uitgevoerd. Dat vindt het Hof evenwel onvoldoende om schending van de zorgplicht aan te nemen. Volgens het Hof golden er voldoende veiligheidsmaatregelen om diefstal te voorkomen. De hub was beveiligd met hekwerken, camera’s en een alarm. Personeel van Logistics Solutions was gescreend en opgeleid. En bovendien had Logistics Solutions de relevante certificeringen van het hoogste niveau ten aanzien van de beveiliging van haar hub. Van een onrechtmatige daad zoals omschreven in art. 6:162 BW van Logistics Solutions jegens AP is dan ook geen sprake, aldus het Hof.
Echter, Logistics Solutions is volgens het Hof wél aansprakelijk voor de onrechtmatige gedragingen van haar loodsmedewerker X en wel op grond van art. 6:170 BW. Dit artikel stelt de werkgever risicoaansprakelijk voor fouten van zijn ondergeschikte. Voor deze werkgeversaansprakelijkheid is nodig dat er voldoende functioneel verband bestaat tussen enerzijds de werkzaamheden van de werknemer en anderzijds de door die werknemer gemaakt fout. Ook moet aan de zeggenschapseis worden voldaan. Dit houdt in dat de werkgever juridische zeggenschap moet hebben over de gedragingen waarvan de fout deel uitmaakte. Volgens het Hof staat vast dat X, als ondergeschikte van Logistics Solutions, een fout heeft gemaakt jegens AP. Deze fout heeft hij gemaakt tijdens werktijd, zodat aan de zeggenschapseis is voldaan. Verder is er een functioneel verband tussen de fout van X en de aan hem opgedragen taak, nu hij vanwege zijn werkzaamheden in de hub in staat was de deuren te openen voor de overvallers.
Opslag of vervoer?
Logistics Solutions is dus tegenover AP aansprakelijk voor de onrechtmatige gedraging van X. Wat dit betekent voor de omvang van Logistics Solutions’ aansprakelijkheid, inclusief de vraag of Logistics Solutions een beroep toekomt op een limiet, hangt af van de kwalificatie van de overeenkomst die Logistics Solutions met Audemars Benelux heeft gesloten. Logistics Solutions heeft opdracht gekregen om pakketten in ontvangst te nemen van OTX Logistics te Hoofddorp en te vervoeren naar vijf adressen in Nederland en twee adressen in het buitenland. Logistics Solutions heeft de pakketten opgehaald en naar haar hub gebracht. De pakketten zijn in de hub gescand en gesorteerd en zouden de volgende dag worden vervoerd naar hun eindbestemming. Maar zover kwam het niet vanwege de overval. De horloges werden dus gestolen terwijl deze opgeslagen lagen in de hub. Volgens AP betekent dit dat de horloges zijn gestolen tijdens een periode van opslag en niet tijdens een periode van vervoer. De overeenkomst tussen Logistics Solutions en Audemars Benelux zou dus als een vervoerovereenkomst en tevens als een overeenkomst van bewaarneming moeten worden gekwalificeerd. Dat zou betekenen dat onder de overeenkomst van bewaargeving Logistics Solutions geen beroep toekomt op wettelijke of verdragsrechtelijke limieten.
Volgens Logistics Solutions moet het kortdurende verblijf van de pakketten in de hub niet worden aangemerkt als opslag, maar als overslag. In de logistiek is gebruikelijk dat zendingen tijdens de reis worden gesplitst en opnieuw gegroepeerd om vervolgens via andere transportmiddelen verder te worden vervoerd. Het doel daarvan is de vullingsgraad van de transportmiddelen steeds zo hoog mogelijk te krijgen. Daarmee wordt het vervoer efficiënter en ook goedkoper gemaakt. De overslag strekt dus enkel ter uitvoering van de tussen Logistics Solutions en Audemars Benelux gesloten vervoerovereenkomst en wordt dus beheerst door het vervoerrecht, aldus Logistics Solutions.
Het Hof vindt met Logistics Solutions dat er geen sprake is van opslag. Volgens het Hof is niet komen vast te staan dat naast de vervoerovereenkomst, ook een overeenkomst van bewaarneming tussen Logistics Solutions en Audemars Benelux tot stand is gekomen. Het vervoer had de overhand en de activiteiten met betrekking tot de pakketten in de hub (scannen en sorteren) waren bijkomstig en dienden ten behoeve van het verdere vervoer de dag erna. Het hof concludeert daarom dat toen de overval plaatsvond, Logistics Solutions de pakketten onder zich had in het kader van een vervoerovereenkomst.
Paardensprongregeling
Door het hof is vastgesteld dat Logistics Solutions uit hoofde van onrechtmatige daad aansprakelijk is voor de diefstalschade en dat die aansprakelijkheid wordt beheerst door het vervoerrecht. De vraag is vervolgens of Logistics Solutions een beroep toekomt op de vervoerrechtelijke limieten, hoewel zij wordt aangesproken door de derde-eigenaar AP met wie zij geen contractuele relatie heeft.
Logistics Solutions moest twee pakketten vervoeren naar twee buitenlandse bestemmingen. Op dat vervoer is het CMR-verdrag van toepassing. Artikel 28 lid 1 CMR bepaalt met zoveel woorden dat de vervoerder zich ook kan beroepen op de CMR-limiet, wanneer hij uit onrechtmatige daad wordt aangesproken door een persoon die niet zijn opdrachtgever is. Dat is de zogeheten paardensprongregeling, die bedoeld is om de vervoerder te beschermen tegen ongelimiteerde vorderingen buiten de vervoerovereenkomst.
Logistics Solutions heeft zich ten aanzien van vijf pakketten verbonden tot nationaal wegvervoer. Ook het nationale wegvervoerrecht kent een paardensprongregeling, zij het dat die wat ingewikkelder is dan de CMR-regeling. Deze paardensprongregeling is neergelegd in art. 8:1081 BW jo. art. 8:361 BW tot en met art. 8:366 BW. De regeling komt erop neer dat de vervoerder (Logistics Solutions) een beroep kan doen op de limieten die gelden in de relatie tussen de derde-eigenaar (AP) en diens contractuele vervoerder (“Audemars Benelux”).
Volgens AP gelden in deze kwestie de paardensprongregelingen niet, omdat haar vordering niet is gebaseerd op het vervoerrecht, maar op art. 6:170 BW (onrechtmatige daad). AP baseert haar vordering op het “droge” aansprakelijkheidsrecht van Boek 6 BW en dat betekent volgens haar dat je helemaal niet toekomt aan het “natte” vervoerrecht. Dat ziet het Hof anders. Volgens het Hof houden de artikelen 8:1081 BW jo art. 8:361 lid 1 BW jo art. 8:364 lid 1 BW en art. 28 lid 1 CMR in, dat Logistics Solutions als wegvervoerder zich kan beroepen op limitering van zijn aansprakelijkheid als zij door een derde buiten overeenkomst wordt aangesproken.
Doorbreking Boek 8 limiet en CMR-limiet
Uitgangspunt is dus dat Logistics Solutions ten aanzien van de vijf pakketten bestemd voor Nederlandse ontvangers een beroep toekomt op een limiet van € 3,40 per kg. Ten aanzien van de twee pakketten bestemd voor buitenlandse ontvangers komt haar in beginsel een beroep toe op de CMR-limiet van ca. € 10 per kg. Volgens AP komt Logistics Solutions evenwel geen beroep toe op deze limieten, nu de diefstalschade mede is ontstaan door opzettelijk handelen van X. Bij de beoordeling van deze stelling maakt het Hof onderscheid tussen het nationale wegvervoer en het CMR-vervoer.
Wat het nationale wegvervoer betreft, oordeelt het Hof dat op grond van art. 8:1108 BW de vervoerder alleen dan geen beroep toekomt op de limiet als er sprake is van opzet of bewuste roekeloosheid van de vervoerder zelf, dat wil zeggen de rechtspersoon Logistics Solutions, of de leidinggevenden van Logistics Solutions. Volgens het Hof hebben de gedragingen van X in het maatschappelijk verkeer niet te gelden als gedragingen van de rechtspersoon Logistics Solutions, gelet op zijn functie als loodsmedewerker. En dat betekent dat Logistics Solutions voor wat betreft de vijf pakketten die voor Nederlandse afnemers waren bestemd, zich kan beroepen op een limiet van in totaal € 265.[2]
Het hof komt tot een andere conclusie voor wat betreft het vervoer van de twee pakketten waarop het CMR-verdrag van toepassing is. Volgens het hof komt de vervoerder op grond van artikel 29 lid 2 CMR geen beroep toe op de limiet, indien sprake is van opzet van een ondergeschikte wanneer de vervoerder voor de bewerkstelliging van het vervoer van de diensten van die ondergeschikte gebruik maakt en de ondergeschikte daarbij handelt in de uitoefening van zijn werkzaamheden. Vaststaat dat sprake is van opzet van X. Minder duidelijk is of Logistics Solutions gebruik heeft gemaakt van de diensten van X voor de bewerkstelliging van het vervoer. Volgens Logistics Solutions is dit niet het geval. De dienst van X is namelijk begonnen nadat de pakketten in de hub waren gesorteerd en in karren waren geplaatst voor doorvervoer de volgende dag. X heeft dus geen bemoeienis gehad met de werkzaamheden die verband hielden met deze pakketten, aldus Logistics Solutions. De opzet van X kan daarom niet aan Logistics Solutions worden toegerekend.
Het Hof ziet dat anders. Volgens het Hof had X tijdens zijn dienst, samen met zijn collega’s, onder andere de zorg over de pakketten in kwestie. Logistics Solutions maakte dus volgens het Hof gebruik van de diensten van X voor de bewerkstelliging van het vervoer van de twee pakketten. Of X feitelijke handelingen met betrekking tot deze pakketten heeft verricht, zoals scannen en/of sorteren, is volgens het Hof niet van belang. Het Hof komt daarmee tot het oordeel, anders dan de Rechtbank Noord-Holland, dat Logistics Solutions geen beroep toekomt op de CMR-limiet en dat zij de volledige waarde van de twee gestolen pakketten van € 315.869 moet vergoeden.
Rechtspraak over vervoer en opslag
Het is zinvol om nog kort stil te staan bij de vraag wanneer sprake is van vervoer of opslag. Het hof besteedt in deze zaak slechts twee alinea’s aan deze kwestie, terwijl de kwalificatie van de overeenkomst ontzettend belangrijk is. Zou in deze zaak de overeenkomst tussen Logistics Solutions en Audemars Benelux zijn gekwalificeerd als een bewaarnemingsovereenkomst, dan zou, bij gebreke van andersluidende contractuele afspraken[3], Logistics Solutions in beginsel onbeperkt aansprakelijk zijn voor de diefstalschade.
De vraag of sprake is van vervoer of opslag is niet altijd even makkelijk te beantwoorden. Vandaar dat in de praktijk met enige regelmaat discussie ontstaat hierover. Gelukkig valt in de rechtspraak over deze materie een lijn te ontdekken, die erop neerkomt dat kortdurende opslag in het kader van vervoer al snel wordt geabsorbeerd door de vervoerovereenkomst. Bijvoorbeeld de zaak beoordeeld door de Rechtbank Rotterdam (3 mei 2006, S&S 2007/114), waarbij goederen werden gestolen van vervoerder TNT tijdens opslag. De rechtbank stelde dat de opslag strekte tot uitvoering van de door partijen gesloten vervoerovereenkomst en als zodanig wordt beheerst door het rechtsregime van de vervoerovereenkomst. Aangezien het om wegvervoer ging, diende de aansprakelijkheid van TNT beoordeeld te worden op grond van het CMR-verdrag.
In een andere door de Rechtbank Rotterdam beoordeelde kwestie moest Nesotra goederen vervoeren van Nederland naar Rusland. Na ontvangst van de goederen liet Nesotra deze gedurende het Paasweekeinde overstaan in een loods, van waaruit de goederen werden gestolen. Volgens de Rechtbank was het partijen om het vervoer van de goederen te doen en is de opslag in de loods geabsorbeerd in de vervoerovereenkomst.[4] De aansprakelijkheid van Nesotra werd dus beoordeeld op grond van het CMR-verdrag.
Een soortgelijk oordeel velde de Rechtbank Rotterdam een paar jaar later, toen goederen gedurende tussentijdse opslag door brand verloren gingen.[5] Volgens de Rechtbank was de kenmerkende en overheersende verbintenis voor de logistieke dienstverlener het vervoeren van de goederen over de weg van Rotterdam naar Heiloo, mitsdien de vervoerovereenkomst, ook al waren de goederen tijdens het vervoer (tijdelijk) opgeslagen.
En zo ook het arrest van het Hof Den Bosch (2 november 2004, S&S 2006/117), waarbij een zending op een bedrijventerrein van de feitelijke vervoerder werd gestald. Daarover oordeelde het hof in rechtsoverweging 4.3.4:
“Naar het hof overweegt kan zeker wanneer de periode van een dusdanige korte duur blijkt te zijn als in het onderhavige geval – te weten twee dagen, waarbij de definitieve vervoersbestemming dus al na een dag bekend was – de opslag van goederen als een typisch vervoersrechtelijke bijkomstigheid worden gezien die ligt in de lijn van de tussen partijen gesloten vervoerovereenkomst nu zij, mede bezien in het licht van de omstandigheden van het concrete geval, plaatsvindt ter ondersteuning van dit vervoer en daaraan dus ondergeschikt is.”
Is sprake van een combinatie van vervoer en kortdurende opslag, dan zal een rechter dus al snel uitgaan van een vervoerdersaansprakelijkheid, ook wanneer de schade of het verlies is ontstaan tijdens de periode van opslag.
Tot slot
De uitspraak van het Hof Amsterdam laat goed zien welke bescherming vervoerders genieten ten opzichte van derden en wat daarin de verschillen zijn tussen het nationale wegvervoer en het CMR-vervoer. Hoewel men van mening kan verschillen over de vraag of Logistics Solutions gebruik heeft gemaakt van de diensten van X voor de bewerkstelliging van het vervoer – de Rechtbank Noord-Holland en het Hof Amsterdam waren het met elkaar oneens op dit punt – valt verder weinig af te dingen op het arrest.
Bij de beoordeling of sprake is van opslag of vervoer, is naar mijn mening van belang dat de vervoerder beschermd wordt door wettelijke en verdragsrechtelijke limieten, terwijl de bewaarnemer een dergelijke bescherming niet heeft. Zoals door het Hof Amsterdam ook opgemerkt in rechtsoverweging 3.11, wordt met de vervoersrechtelijke limieten beoogd om een aanvaardbaar evenwicht te bewerkstelligen tussen, kort gezegd, kosten, opbrengsten (de vrachtprijs was in deze zaak slechts € 213,18!), risico’s en verzekerbaarheid van het vervoer.[6] Ik ben het dan ook graag met het Hof Amsterdam eens, dat Logistics Solutions ten tijde van de overval de pakketten onder zich had in het kader van een vervoerovereenkomst en niet in het kader van een overeenkomst van bewaarneming.
Voetnoten
1. Gerechtshof Amsterdam, 3 november 2020, ECLI:NL:GHAMS:2020:2933, S&S 2021/50.
2. De vijf pakketten hadden een totaalgewicht van 78 kg.
3. Deze afspraken zouden ook kunnen gelden in de relatie tussen AP en Audemars Benelux; zie art. 7:608 lid 1 BW.
4. Rechtbank Rotterdam, 22 oktober 1993, S&S 1997/19.
5. Rechtbank Rotterdam, 29 februari 1996, S&S 1997/48.
6. Hoge Raad, 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729 ro. 3.5.1