Tijdens het vervoer van drie dozen van Almere naar Glenroads, Schotland, is één doos vermist geraakt. Onduidelijk is wat er met de doos is gebeurd. Is de vervoerder onbeperkt aansprakelijk voor deze schade? Ja, zegt de Rechtbank Midden-Nederland, de vervoerder komt geen beroep toe op de CMR-limiet, nu zij niet heeft voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht, zodat aangenomen moet worden dat sprake is geweest van opzet van werknemers van TNT. Aan de hand van dit vonnis wordt toegelicht hoe het instrument van de verzwaarde motiveringsplicht, wat in wezen neerkomt op een informatieplicht van de vervoerder, wordt ingezet en wat de gevolgen daarvan zijn.
1. Jeveka/TNT (Rechtbank Midden-Nederland)[1]
De feiten
In juni 2019 gaf Jeveka opdracht aan TNT om een zending schroeven en bouten te vervoeren van Almere naar Glenroads, Schotland. De zending bestond uit een houten kist met daarin schroeven en bouten, waarop twee blauwe lege dozen waren geplaatst. Het geheel was aan elkaar vastgemaakt. De kist met schroeven en bouten had een gewicht van ongeveer 190 kg, terwijl de twee lege dozen, bestemd voor retourzendingen, samen een gewicht hadden van ongeveer 2 kg.
TNT nam op 14 juni 2019 de zending in Almere in ontvangst. De zending werd via de TNT-depots in Dartford en Edinburgh vervoerd naar Glenroads en daar op 18 juni 2019 afgeleverd. Enige tijd later bleek dat slechts de twee blauwe dozen waren afgeleverd en niet de houten kist met daarin de schroeven en bouten. De kostprijs van de niet afgeleverde goederen bedroeg € 51.414,80.
Nadat het manco bij haar was gemeld, deed TNT onderzoek naar de vermissing van de kist. Eerst is het depot in Edinburgh doorzocht. Echter zonder resultaat. Vervolgens zijn de beveiligingsbeelden bekeken van het depot in Dartford. Daaruit bleek dat de gehele zending was geladen in een trailer voor verder transport naar Edinburgh. Op die beelden was ook te zien dat de zending in Dartford was blijven haken aan een laadband, waardoor de blauwe dozen vielen en loskwamen van de houten kist. Verder bleek uit de beelden dat bij het opnieuw stapelen door een loodsmedewerker de verschillende onderdelen van de zending van Jeveka gescheiden terecht kwamen in de trailer bestemd voor Edinburgh.
TNT stelde vast dat in Dartford de trailerdeuren waren afgesloten en dat de trailerdeuren tijdens de reis naar het depot in Edinburgh niet waren geopend. TNT concludeerde daarom dat de gehele zending moest zijn gelost in Edinburgh. Na lossing in Edinburgh werden de zendingen gesorteerd voor verder vervoer naar hun respectievelijke eindbestemmingen. De locatie van de kist kon evenwel niet worden getraceerd via de beveiligingsbeelden van het depot in Edinburgh.
TNT had ook de chauffeur ondervraagd over wat hij zich nog kon herinneren over de aflevering van de betreffende zending. De chauffeur verklaarde ervan overtuigd te zijn enkel de twee blauwe dozen te hebben afgeleverd. Hij was er vrij zeker van dat hij de kist niet op een verkeerd adres had afgeleverd. Voor de zekerheid reed TNT de route van de chauffeur na en deed bij ieder afzonderlijk afleveradres navraag naar de kist. Geen van de bezochte bedrijven gaf aan een dergelijke kist te hebben ontvangen. Het bleef daarmee voor TNT onduidelijk waar en op welke wijze de kist precies vermist was geraakt.
In de tussentijd had de eigenaar van vermiste kist, Jeveka, haar schade vergoed gekregen van haar goederenverzekeraars. De gesubrogeerde goederenverzekeraars (hierna: ‘NN’) hadden zich daarop gemeld bij TNT en herhaaldelijk verzocht om informatie over het vervoer en de vermissing van de kist. Die informatie werd niet gedeeld met NN, althans er werd door TNT slechts een beperkte hoeveelheid informatie gedeeld. Omdat verdere informatie over de verdwijning van de kist uitbleef, rees bij NN het vermoeden dat een werknemer of hulppersoon van TNT betrokken was geweest bij de vermissing. NN startte om die reden een procedure tegen TNT, waarin zij vergoeding vorderde van de volledige schade ad € 51.414,80.
De standpunten van TNT en NN
In de procedure stelt NN dat op TNT als vervoerder een verzwaarde stelplicht rust om alle van belang zijnde informatie en documentatie over het vervoer en de vermissing van de kist aan te leveren. Met deze informatie kan NN vervolgens voldoen aan de op haar rustende last te bewijzen dat sprake is van opzet van TNT’s werknemers of hulppersonen. Is geen sprake van een verzwaarde stelplicht, dan is volgens NN sprake van een verzwaarde motiveringsplicht. Die houdt in dat TNT moet aantonen dat er geen sprake is van opzet van haar werknemers of hulppersonen. Volgens NN heeft TNT niet voldaan aan de verzwaarde stel- en motiveringsplicht, zodat (voorshands) moet worden aangenomen dat de vermissing het gevolg is van opzet aan de zijde van TNT. Om die reden komt TNT geen beroep toe op de CMR-limiet en moet zij de volledige schade betalen van € 51.414,80.
Uiteraard ziet TNT dit anders. Voor zover al op haar een verzwaarde stel- en motiveringsplicht rust, meent zij aan die plicht te hebben voldaan door de informatie te verschaffen die zij (uiteindelijk) aan NN heeft verschaft.[2] TNT geeft daarbij aan dat de door haar te verstrekken informatie slechts aanknopingspunten behoeft te bevatten voor de bewijsvoering door verzekeraars. Volgens TNT is NN niet geslaagd in het leveren van bewijs voor haar stelling dat sprake is van opzet, zodat TNT een beroep toekomt op de CMR-limiet van ca. € 2.000 (de kist woog ca. 190 kg).
Oordeel Rechtbank Midden-Nederland
De Rechtbank Midden-Nederland stelt voorop dat de rechtsverhouding tussen TNT en NN wordt beheerst door het CMR-verdrag. Volgens de rechtbank staat vast dat de kist vermist is geraakt toen deze onder het beheer van TNT stond. Ook benoemt zij dat TNT geen inlichtingen had verstrekt aan NN over haar onderzoek naar de vermissing van de kist en de resultaten daarvan. Daaraan voegt de rechtbank toe dat van belang is dat de inlichtingen niet zijn verstrekt, ondanks herhaalde verzoeken om informatie. Dat geeft namelijk eerder aanleiding om te veronderstellen dat iets niet goed is gegaan met het vervoer.
De rechtbank stelt vast dat TNT (uiteindelijk) gegevens heeft verstrekt over het vervoer van de vermiste kist tot het laden daarvan in de trailer bij het depot in Dartford. Nadien is de kist vermist geraakt. Over het vervoer van de kist vanaf Dartford zijn door TNT geen andere inlichtingen verstrekt dan dat zij daarover niets heeft kunnen vaststellen. Volgens de rechtbank ontbreekt elk gegeven over de aankomst van de kist in het depot in Edinburgh, het laden van de kist in de auto waarmee de twee blauwe dozen zijn afgeleverd en waarmee de vermiste kist afgeleverd had moeten worden en de aflevering van de kist. TNT kan dus, aldus de rechtbank, op geen enkele manier uitleggen waar en hoe de doos vermist is geraakt. Volgens de rechtbank brengt dit met zich mee dat TNT niet heeft voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht bij het weerspreken van de stelling van NN dat sprake is van opzet aan de zijde van TNT. De vermissing van de kist moet om die reden geacht te zijn ontstaan door opzet van TNT’s werknemers of hulppersonen. TNT komt om die reden geen beroep toe op de CMR-limiet en moet de volledige waarde van de goederen van € 51.414,80 vergoeden aan NN.
2. De verzwaarde motiveringsplicht in het CMR-vervoer
Aansprakelijkheidsregime CMR
Ontstaat tijdens internationaal wegvervoer schade aan de goederen of raken goederen vermist, dan is de vervoerder op grond van art. 17 lid 1 CMR aansprakelijk. Oftewel: “Goed erin, goed eruit!”.[3] Dat is alleen anders indien de vervoerder een beroep toekomt op overmacht (art. 17 lid 2 CMR), of een ontheffingsgrond (art. 17 lid 4 CMR). De vervoerder is dus snel aansprakelijk. Hier staat tegenover dat zijn aansprakelijkheid in beginsel beperkt is tot 8,33 SDR (ca. € 10) per kilogram beschadigd of verloren gewicht. De vervoerder komt op grond van art. 29 CMR echter geen beroep toe op de limiet, als sprake is van opzet of daarmee gelijk te stellen schuld van hemzelf of diens werknemers of hulppersonen. Bij opzet gaat het om handelen met de bedoeling de schade toe te brengen. Denk daarbij aan diefstal van de zending door een chauffeur. Of aan een zogenaamde Teleroute-diefstal, waarbij de vervoerder via online vrachtuitwisseling een, zo blijkt achteraf, stelende ondervervoerder inschakelt.[4]
Nu er volgens de rechtbank kennelijk sprake is van opzet (in feite diefstal) van de werknemers van TNT, hoeven we ons niet te verdiepen in de vraag of in deze zaak ook sprake is van ‘met opzet gelijk te stellen schuld’, dat wil zeggen ‘bewuste roekeloosheid’ waarover de bekende ‘5 januari-arresten’ gaan. Naar aanleiding van die arresten schreef Haak al in 2012 dat het in de praktijk buitengewoon moeilijk wordt om tot doorbreking van de CMR-limiet te komen: “Wat resteert voor de kans op doorbraak van de limiet zijn gevallen van puur opzet, zoals diefstal door ondergeschikten (inside job), en mogelijk zaken van verlies of beschadiging waarbij de oorzaak niet duidelijk is, zodat de vervoerder om die reden geconfronteerd wordt met de procesrechtelijke gevolgen van de verzwaarde stelplicht.” Wil de ladingbelanghebbende in Nederland in geval van verlies van goederen de CMR-limiet doorbreken, dan zal hij dus óf moeten aantonen dat een werknemer of hulppersoon betrokken was bij de diefstal, óf hij moet een beroep doen op de gevolgen van de verzwaarde motiveringsplicht. NN heeft in de hierboven besproken procedure gekozen voor de route van de verzwaarde motiveringsplicht.
De verzwaarde motiveringsplicht van de vervoerder[7]
Op de ladingbelanghebbende rust de last te bewijzen dat de vervoerder, althans diens werknemers of hulppersonen, opzettelijk of bewust roekeloos hebben gehandeld. In diefstalzaken is bewuste roekeloosheid nauwelijks te bewijzen. Blijft dus over doorbreking van de limiet wegens opzet. Probleem is alleen dat de ladingbelanghebbende over het algemeen niet bekend is met alle feiten en omstandigheden waaronder de vermissing heeft plaatsgevonden en reeds om die reden al niet kan bewijzen dat een werknemer of hulppersoon van de vervoerder betrokken was bij een vermissing. De vervoerder is vaak wél bekend met zulke feiten en omstandigheden, maar heeft er niet altijd belang bij om die informatie vrijwillig te delen. Zeker niet wanneer hij zelf vermoedt dat zijn chauffeur of ondervervoerder betrokken was bij de vermissing. Het kan ook zijn dat de vervoerder niet weet wat er is gebeurd, simpelweg omdat hij geen onderzoek heeft gedaan naar de vermissing.
De verzwaarde motiveringsplicht[8] heeft tot doel deze informatieongelijkheid tussen partijen op te heffen. Kort gezegd is de verzwaarde motiveringsplicht een ophelderingsplicht voor de vervoerder die tot doel heeft ladingbelanghebbenden voldoende aanknopingspunten te verschaffen voor bewijsvoering.[9] De vervoerder mag dus niet volstaan met een simpele ontkenning dat zijn werknemers of hulppersonen betrokken waren bij de vermissing en daarbij alle informatie onder zich houden. Integendeel, hij moet openheid van zaken geven. Dit kan inhouden dat de vervoerder actief onderzoek moet doen naar de vermissing, moet proberen de zending terug te vinden en dat hij ladingbelanghebbenden gedetailleerd op de hoogte moet brengen van zijn bevindingen.[10] Laat de vervoerder dit na, dan kan dit ertoe leiden dat de rechter (voorshands) aanneemt dat de vermissing het gevolg is van opzet van de vervoerder. De vervoerder komt in dat geval geen beroep toe op de limiet.
3. Commentaar
Terug naar de vermiste kist. De kist met schroeven en bouten moest samen met twee blauwe (lege) dozen worden vervoerd van Almere naar Glenroads, Schotland. De zending werd met verschillende vrachtwagens, die bestuurd werden door verschillende chauffeurs, vervoerd via verschillende depots van TNT. Ergens tijdens dit vervoer is de kist vermist geraakt. Het was voor NN nagenoeg onmogelijk om na te gaan waar de kist precies vermist was geraakt en onder welke omstandigheden. Immers, NN beschikte niet over de exacte route die door de kist was afgelegd, had geen toegang tot de camerabeelden van de verschillende depots van TNT en had, neem ik aan, geen toegang tot de gegevens van de chauffeurs betrokken bij het vervoer. TNT had daarentegen wél toegang tot al deze gegevens en was dus in staat gedegen onderzoek te doen naar de vermissing van de kist.
Onder deze omstandigheden verbaast het niet dat de Rechtbank Midden-Nederland ervoor kiest het instrument van de verzwaarde motiveringsplicht in te zetten. Immers, zonder feitelijke informatie van TNT over de gang van zaken tijdens het vervoer, heeft NN geen enkele kans om bewijsvoering rond te krijgen voor haar stelling dat de kist is gestolen door medewerkers van TNT. De vraag is evenwel hoever deze verzwaarde motiveringsplicht reikt.
Uit het vonnis blijkt dat TNT onderzoek heeft gedaan naar de door de kist afgelegde route, camerabeelden op haar depots heeft bekeken, haar chauffeur heeft gehoord en navraag heeft gedaan naar de kist bij ieder afzonderlijk afleveradres waar de chauffeur op de route tussen Edinburgh en Glenroads was gestopt. Ondanks haar naspeuringen, is het TNT niet gelukt om precies aan te wijzen waar, hoe en op welk moment de kist vermist is geraakt. Volgens TNT moet de kist het depot Edinburgh hebben bereikt, maar kon niet worden vastgesteld wat daarna met de kist is gebeurd. Het blijft dus voor TNT en NN onduidelijk hoe de kist vermist is geraakt. Volgens de rechtbank komt deze onduidelijkheid voor rekening en risico van TNT. Want, oordeelt de rechtbank, nu TNT niet kan uitleggen waar en hoe de kist vermist is geraakt, heeft zij niet voldaan aan de op haar rustende verzwaarde motiveringsplicht. Daarom wordt TNT geacht opzettelijk te hebben gehandeld (in feite: een werknemer heeft de kist gestolen) en komt haar dus geen beroep toe op de CMR-limiet.
De verzwaarde motiveringsplicht heeft tot doel de informatieongelijkheid tussen partijen op te heffen. De vervoerder moet (gedegen) onderzoek doen en vervolgens verslag doen van diens bevindingen. TNT lijkt aan deze verplichtingen te hebben voldaan. Maar dat is volgens de Rechtbank Midden-Nederland niet voldoende. Het oordeel van de rechtbank komt er op neer, dat een vervoerder geen beroep toekomt op de CMR-limiet, wanneer hij, ondanks gedegen onderzoek, niet ontdekt hoe een zending vermist is geraakt. Dat oordeel lijkt mij moeilijk verenigbaar met het dwingendrechtelijke aansprakelijkheidsregime van de CMR en de restrictieve invulling die de Hoge Raad heeft gegeven aan art. 29 CMR. Het verdragsrechtelijke uitgangspunt blijft immers dat de vervoerder een beroep toekomt op de limiet. En dat heeft volgens de Hoge Raad een goede reden: met de vervoersrechtelijke limiet wordt namelijk beoogd om een aanvaardbaar evenwicht te bewerkstelligen tussen de opbrengsten, risico’s en verzekerbaarheid van het vervoer.[11] Dit uitgangspunt lijkt de Rechtbank Midden-Nederland uit het oog te zijn verloren.
In het onderhavige geval lijkt het er meer op dat de kist met schroeven en bouten (die volgens de door NN ingeschakelde expert niet diefstalgevoelig waren) in het depot in Edinburgh is zoekgeraakt. Misschien ontbrak het afleveradres op de kist, terwijl het afleveradres wel op de blauwe (lege) dozen was vermeld. Dit alles lijkt meer op een geval van ‘Waar gehakt wordt vallen spaanders’, dan diefstal van een 190 kilo zware kist met schroeven en bouten door een (of meer) (loods)medewerker(s) van TNT.
Tot slot, de verzwaarde motiveringsplicht kan een nuttig instrument zijn waarmee ladingbelanghebbenden in staat worden gesteld om bewijs te leveren voor hun stelling dat de vervoerder opzettelijk heeft gehandeld. Echter, de verzwaarde motiveringsplicht houdt geen omkering van de bewijslast in. Blijft ondanks onderzoek door de vervoerder onduidelijk hoe een zending vermist is geraakt, dan zou de vervoerder naar mijn mening gewoon een beroep moeten toekomen op de CMR-limiet.
1. Rechtbank Midden-Nederland 13 oktober 2021, ECLI:NL:RBMNE:2021:5190, S&S 2022/9.
2. Het gaat dan om de informatie zoals in dit artikel weergegeven onder ‘De feiten’.
3. M.H. Claringbould, Toelichting op de AVC 2002, bij art. 9 lid 2, p. 108.
4. Zie ook M.H. Claringbould, ‘Vrachtuitwisseling via internet: geef dieven geen kans!’, Weg en Wagen, november 2014.
5. Hoge Raad 5 januari 2001, S&S 2001, 61 en 62.
6. K.F. Haak, ‘CMR: still going strong’, Syllabus SVA-congres 2012.
7. Voor een gedetailleerde uitleg over de verzwaarde motiveringsplicht bij wegvervoerszaken, verwijs ik naar het lezenswaardige artikel van T. Holsbrink en V.R Pool, ‘De verzwaarde motiveringsplicht in het wegvervoer’, NTHR 2022-1.
8. Soms wordt gesproken over een verzwaarde stelplicht en soms over een verzwaarde motiveringsplicht. Met beide termen wordt hetzelfde bedoeld.
9. Zie ook L.R. van Hee, ‘Doorbreking van de CMR-limiet; een kwestie van bewijs’, Weg en Wagen, oktober 2018.
10. Zie onder meer Hof ’s-Gravenhage 28 november 2007, S&S 2009,28, r.o. 10.2 en Hof ’s-Gravenhage 31 juli 2008, S&S 2009,29, r.o. 3.7.
11. HR 18 mei 2018, ECLI:NL:HR:2018:729, r.o. 3.5.1.