De indelingsverordening
Met een indelingsverordening wordt de indeling van goederen in het douanetarief dwingend voorgeschreven. Daarmee is de indelingsverordening een belangrijk instrument om te zorgen dat goederen in alle lidstaten op dezelfde wijze worden ingedeeld. Maar wat als een importeur het niet eens is met de indeling die de indelingsverordening voorschrijft?
Zaak Amoena Ltd.
In de recente uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak van Amoena Ltd is dat aan de orde.[1] De zaak gaat over indeling van post-operatieve beha’s. De vraag is of deze moeten worden ingedeeld onder post 9021 voor orthopedische artikelen dan wel onder post 6212 voor kleding (beha’s). Interessant aan die zaak is dat het Engelse Supreme Court had geoordeeld dat de post-operatieve beha’s moeten worden ingedeeld onder post 9021 voor orthopedische artikelen waarna de Europese Commissie een indelingsverordening opstelde waarmee indeling in post 6212 alsnog dwingend werd voorgeschreven. Daarop ontstond een geschil over de geldigheid van deze indelingsverordening. Het is interessant om te zien wie aan het langste eind trekt. Het Engelse Supreme Court of toch de Europese Commissie?
Wat is een indelingsverordening
Een “Uitvoeringsverordening tot indeling van bepaalde goederen in de gecombineerde nomenclatuur” (kort gezegd een indelingsverordening) is bedoeld om de indeling van goederen te verduidelijken opdat goederen in alle lidstaten op dezelfde wijze worden ingedeeld. Dat is met name nodig als de indeling ingewikkeld is of wanneer blijkt dat lidstaten verschillend denken over de wijze waarop een bepaald goed moet worden ingedeeld.
Een indelingsverordening heeft altijd een Bijlage met daarin drie kolommen. In de linker kolom staat het betreffende product omschreven, met soms één of meer foto’s van het betrokken product. In de middelste kolom staat de goederencode voorgeschreven en in de rechter kolom staat uitgelegd op welke gronden de Commissie tot die indeling is gekomen.
Bijlage
Omschrijving Indeling (GN-code) Motivering
Jaarlijks worden ongeveer 30 indelingsverordeningen gepubliceerd over allerlei verschillende stoffen en producten.
Comitologie
De bevoegdheid om de indelingsverordeningen uit te vaardigen is gegeven in artikel 57 van het Douanewetboek van de Unie (DWU). In dat artikel staat dat de Europese Commissie maatregelen kan nemen tot vaststelling van de tariefindeling van goederen. In artikel 58 DWU is vervolgens voorgeschreven dat die maatregelen worden vastgesteld met een uitvoeringsverordening.
Bij het opstellen van uitvoeringsverordeningen wordt de Europese Commissie bijgestaan door comités van deskundigen. De procedures die de Europese Commissie daarbij in acht moet nemen staan beschreven in de zogeheten comitologie-verordening. (Vo 182/2011). In die verordening is geregeld dat voor de vaststelling van uitvoeringshandelingen gebruik kan worden gemaakt van twee procedures, namelijk de (i) onderzoeksprocedure waarbij de Commissie verplicht is om het advies van het Comité te volgen of (ii) de lichtere raadplegingsprocedure waarin de Commissie niet verplicht is om het advies van het Comité te volgen.
Specifiek voor het douanewetboek is er het Comité Douanewetboek. In artikel 58 DWU is bepaald dat voor Indelingsverordeningen gebruik moet worden gemaakt van de onderzoeksprocedure. Dat betekent dat een indelingsverordening alléén in werking treedt wanneer een gekwalificeerde meerderheid van het Comité Douanewetboek (dat bestaat uit vertegenwoordigers van alle 28 lidstaten) voor de indelingsverordening stemt. In de considerans van de indelingsverordeningen is dan te lezen dat de maatregel in overeenstemming is met het advies van het Comité.
Binnen het Comité Douanewetboek dat verantwoordelijk is voor de adviezen over de indelingsverordeningen bestaat lang niet altijd overeenstemming over een specifieke indeling. Daarom kan het soms interessant zijn om de notulen van de comitévergaderingen te lezen. De agenda’s en notulen van de vergaderingen van het douanecomité zijn te vinden in het comitologie-register dat is te raadplegen via: https://ec.europa.eu/transparency/regcomitology/index.cfm?do=search.search
Reikwijdte van een indelingsverordening
Een indelingsverordening ziet altijd op een bepaalde stof of een bepaald product. Wanneer een product of stof niet exact gelijk is aan de stof of het product dat in de verordening staat omschreven, komt steevast de vraag op of de indelingsverordening ook op dat andere product van toepassing is. In feite gaat de discussie dan over de reikwijdte van de betreffende indelingsverordening.
Daarbij wordt steevast verwezen naar het arrest van het Hof Van Justitie in de zaak Krings van 4 maart 2004.[2] In dat arrest oordeelde het Hof dat een indelingsverordening een algemene strekking heeft en daarom niet voor één bepaalde marktdeelnemer geldt en dus van toepassing is op alle producten die identiek zijn aan het product dat in de verordening staat omschreven. Wanneer een product niet identiek is, maar wel soortgelijk dan dient de indelingsverordening omwille van een coherente uitlegging van de GN en de gelijke behandeling van de ondernemers naar analogie te worden toegepast. Daarvoor volstaat dat de in te delen producten en de in de indelingsverordening bedoelde producten voldoende soortgelijk zijn. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof in de zaak Kawasaki Motors van 22 september 2016.[3] Het criterium voor analoge toepassing is dus “voldoende soortgelijk”.
Een belangrijke uitzondering op deze regel staat in het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Stryker van 26 april 2017.[4] Daarin stelt het Hof namelijk dat indeling naar analogie dan weer niet mogelijk is, wanneer het Hof van Justitie met zijn antwoord op een prejudiciële vraag de verwijzende rechter alle benodigde gegevens heeft verstrekt voor de indeling van een product onder de juiste GN-post.
Wanneer is een indelingsverordening ongeldig
Indelingsverordeningen zijn rechtstreeks verbindend, en dat betekent dat importeurs en douaneautoriteiten, alsmede de rechterlijke macht na publicatie van de verordening geacht worden op de hoogte te zijn van het bestaan van de verordening en deze toe te passen. Alleen het Europees Hof van Justitie is bevoegd om een indelingsverordening ongeldig te verklaren. Het komt daarom geregeld voor dat importeurs aan de Rechtbank, het Gerechtshof of de Hoge Raad verzoeken om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie over de geldigheid van een indelingsverordening. Uiteraard met als doel om te bereiken dat het Europese Hof van Justitie de verordening ongeldig verklaart.
Wanneer is een indelingsverordening ongeldig? Dat is het geval als de Commissie zijn bevoegdheid overschrijdt met de indelingsverordening. De Commissie is namelijk slechts bevoegd om duidelijkheid en uniformiteit te creëren. De indelingsverordening mag niet tot gevolg hebben dat de inhoud van de posten of de reikwijdte van de posten wordt gewijzigd. Als dat gebeurt, dan is de indelingsverordening ongeldig. Zie bijvoorbeeld het arrest van het Hof van Justitie in de zaak GROFA C‑435/15.
Wanneer wordt de inhoud of reikwijdte van de posten gewijzigd? Dat is het geval als met de indelingsverordening wordt bepaald dat goederen moet worden ingedeeld onder een andere post dan die waar zij rechtens onder behoren te worden ingedeeld. In de bovengenoemde zaak over de post-operatieve beha’s stelde Amoena Ltd daarom dat de Europese Commissie de reikwijdte van de posten had gewijzigd omdat de commissie de post-operatieve beha’s uitsloot van indeling onder post 9021 terwijl die daar volgens het Engelse Supreme Court wel degelijk onder moesten worden ingedeeld. Daarbij stelde Amoena ook dat het uitvaardigen van een indelingsverordening, die ingaat tegen het oordeel van de hoogste Engelse rechter, in strijd is met het beginsel van loyale samenwerking als verwoord in artikel 4, lid 3 van het Verdrag van de Europese Unie.
Het Hof van Justitie oordeelde echter dat de post-operatieve beha’s terecht werden ingedeeld onder post 6212 voor gewone beha’s zodat de indelingsverordening, die datzelfde voorschrijft, niet ongeldig is. De indelingsverordening levert ook geen strijd op met het beginsel van de loyale samenwerking.
Als er één ding blijkt uit het arrest van het Hof in de zaak Amoena, dan is het wel dat het niet de nationale rechter is die beslist of de indeling, die in een indelingsverordening is voorgeschreven, een juiste indeling is. Ergens is dat begrijpelijk, omdat een oordeel van een nationale rechter, met alle respect, ook maar een opvatting is, die niet noodzakelijkerwijs strookt met de opvatting van het Hof. Het Hof is als enige bevoegd om de geldigheid van indelingsverordeningen te toetsen, maar anderzijds is dat wel vreemd omdat het tevens de taak van het Hof van Justitie is om uitleg te geven over Europees recht om daarmee de nationale rechter in staat te stellen om het bij hem aanhangige geding te beslechten en niet om over de indeling van een specifiek goed of product zelf te beslissen.
Daarbij benadrukt het Hof van Justitie dat een indelingsverordening wel degelijk geldig kan zijn, zelfs wanneer een hoogste nationale rechter anders heeft beslist, mits de indeling maar ingewikkeld is of controversieel is.[5] Daaruit blijkt dat de Europese Commissie zich niet hoeft te houden aan een oordeel van de nationale rechter. Want is de indeling controversieel (en dat zal al snel het geval zijn als er over wordt geprocedeerd) dan is de Commissie bevoegd om de indeling dwingend voor te schrijven. Dat een rechter anders heeft beslist, is derhalve nog geen garantie voor ongeldigheid van de Verordening. Zoals gezegd is de bevoegdheid van de Commissie daarbij wel begrensd, namelijk dat de Commissie de reikwijdte van de posten niet mag wijzigen.
Belangrijke rol
Ik verwacht dat indelingsverordeningen een steeds belangrijkere rol gaan spelen, niet in de laatste plaats omdat er met de jaren steeds meer van worden uitgevaardigd. De discussies over de reikwijdte en geldigheid van de indelingsverordeningen zal daarom naar ik verwacht nog geregeld terugkeren.
Voetnoten
1. Uitspraak van het Hof van Justitie van 19 december 2019 met nummer C-677/18
2. Nr. C-130/02
3. Nr. C‑91/15
4. Nr. C-51/16
5. Zie rechtsoverweging 58 van het arrest in de zaak Amoena