BEGRIP “INVOER” VOOR BTW EN ACCIJNS
In het arrest Federal Express van medio vorig jaar heeft het Hof van Justitie verdere invulling gegeven aan het begrip “invoer” voor de heffing van invoer-btw. Die uitspraak ligt in lijn met eerdere uitspraken van het Hof maar is toch opmerkelijk. In deze bijdrage zal ik aan de hand van deze jurisprudentie van het Hof van Justitie toelichten hoe het begrip “invoer” moet worden uitgelegd en zal ik aan de hand van een voorbeeld en een recente uitspraak van het Finanzgericht Hamburg ingaan op de vraag of die jurisprudentie ook gevolgen heeft voor de heffing van accijns bij invoer.
Bij invoer van goederen worden verschillende belastingen geheven. Invoer is namelijk niet alleen een belastbaar feit voor douanerechten, maar ook voor diverse verbruiksbelastingen, waarvan de omzetbelasting de belangrijkste is. In beginsel is het begrip “invoer ” voor al deze heffingen gelijk, maar uit de jurisprudentie blijkt dat het begrip invoer, wanneer het gaat om op onregelmatige wijze binnenbrengen, toch niet helemaal gelijk is.
Arresten Eurogate & Wallenborn
Op grond van artikel 1 Wet OB is omzetbelasting verschuldigd ter zake van de levering van goederen en diensten, maar ook ter zake van de invoer van goederen. In artikel 18 Wet OB is vervolgens bepaald dat invoer mede omvat het in Nederland onttrekken van goederen aan een douaneregime. Uit de arresten van het Hof van Justitie in de zaken Eurogate Distribution GmbH (2016) en Wallenborn Transports (2017) bleek echter dat een onttrekking van goederen aan een douaneregeling toch niet altijd tot verschuldigdheid van invoer-btw leidt.[1]
In deze zaken was namelijk sprake van onttrekkingen aan het douanetoezicht, maar omdat in beide gevallen vaststond dat de goederen niet in het economisch circuit van de Europese Unie terecht waren gekomen, was volgens het HvJ voor btw-doeleinden geen sprake van “invoer”. De reden daarvoor is dat de omzetbelasting een verbruiksbelasting is. Wanneer vast staat dat goederen niet in het economisch circuit van de Europese Unie terecht zijn gekomen, staat daarmee volgens het Hof van Justitie ook vast dat de goederen hier niet zijn verbruikt en is heffing van omzetbelasting niet aan de orde. Een onttrekking van goederen aan het douanetoezicht wordt daarom aangemerkt als een invoer en leidt tot verschuldigdheid van invoer-btw, tenzij wordt aangetoond dat de betrokken goederen niet in het economische circuit van de Unie terecht zijn gekomen. Dat riep vervolgens de vraag op, of voor de heffing van invoer-btw niet tevens van belang is wáár, dat wil zeggen, in welk land, de goederen in het economisch circuit zijn gebracht. Daarover ging het arrest van het Hof van Justitie in de zaak Federal Express uit 2019.
Arrest Federal Express
De zaak van Federal Express gaat over goederen van buiten de EU die via Duitsland naar Griekenland zijn vervoerd en aldaar ten invoer zijn aangegeven.[2] In Duitsland zijn echter een aantal vergissingen gemaakt. Achteraf blijkt namelijk dat een deel van de goederen niet bij de Duitse Douane zijn aangebracht en daarom op onregelmatige wijze zijn binnengebracht. Het andere deel is wel aangebracht, maar is zonder geldig transit-document naar Griekenland vervoerd en daarom eveneens in Duitsland aan het douanetoezicht onttrokken. De Duitse Douane constateert in beide gevallen een onttrekking aan het douanetoezicht en vordert betaling van douanerechten en invoer-btw.
Bij de rechter stelt Federal Express dat de goederen voor btw-doeleinden pas in Griekenland zijn “ingevoerd” en niet reeds in Duitsland. Het Hof van Justitie oordeelt dat de invoer van goederen die aan het douanetoezicht zijn onttrokken in beginsel plaatsvindt in de Lidstaat waar de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken en op het tijdstip waarop de goederen zijn onttrokken. Als echter kan worden aangetoond dat goederen in een andere Lidstaat in het economisch circuit zijn gebracht, vindt de invoer – voor btw-doeleinden - plaats in die andere Lidstaat.
Uit deze jurisprudentie blijk dus dat het begrip “invoer” in belangrijke mate afhankelijk is van de vraag of goederen in het economisch circuit terecht zijn gekomen en wáár dat is gebeurd. Dat roept allerlei vragen op, want wat is dan precies in het “economisch circuit brengen”. En wat is het geval als goederen naar een ander lidstaat zijn overgebracht, en aldaar door de Douane in beslag zijn genomen. Zijn de goederen dan überhaupt in het economisch circuit terecht gekomen?
Een voorbeeld: Stel dat goederen van buiten de EU op een containerterminal in Antwerpen zijn aangekomen en als gevolg van een administratieve vergissing aan de chauffeur zijn meegegeven zonder dat de goederen voor het vrije verkeer zijn aangegeven. De goederen waren bestemd voor een groothandel in Breda en zijn daar ook aangekomen. Als gevolg van de onregelmatige wegvoering zijn de goederen in België onttrokken aan het douanetoezicht waardoor niet alleen douanerechten maar ook Belgische invoer-btw wordt nagevorderd, maar is dat terecht in het licht van de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Federal Express? De goederen in ons voorbeeld hebben de Antwerpse terminal verlaten met bestemming Nederland en zijn daar ook afgeleverd. Zijn de goederen dan in Nederland in het economisch circuit gebracht, of toch al in België?
Betekenis voor accijnsgoederen
De uitleg van het HvJ van het begrip “invoer” is zoals gezegd ingegeven door het feit dat de omzetbelasting een verbruiksbelasting is, maar omzetbelasting is niet de enige belasting die het verbruik van goederen poogt te belasten. Wat zijn bijvoorbeeld de gevolgen voor de heffing van accijns bij onttrekking van accijnsgoederen? Accijns is immers ook een verbruiksbelasting.
Op grond van de Wet op de Accijns is accijns verschuldigd ter zake van de uitslag van accijnsgoederen. Onder uitslag wordt onder andere verstaan: elke vorm van invoer, ook de onregelmatige invoer. Stel dat de goederen uit ons voorbeeld accijnsgoederen zouden zijn geweest. Zou voor heffing van accijns dan tevens relevant zijn of de goederen in België dan wel in Nederland in het economisch circuit zijn gebracht?
Arrest Dansk Transport
Al in 2010 heeft het Hof van Justitie uitspraak gedaan over de heffing van accijns bij onregelmatige invoer van accijnsgoederen. Het ging om het arrest in de zaak Dansk Transport van 29 april 2010.[3] Die zaak zag op smokkel van sigaretten, waarbij één partij al direct bij aankomst in de EU (bij de grenscontrole) werd aangetroffen en in beslag genomen, en een andere partij via Duitsland naar Denemarken werd vervoerd en pas daar werd aangetroffen en in beslag genomen. Alle sigaretten zijn door de douaneautoriteiten vernietigd.
Het Hof van Justitie kiest in die zaak voor een rechtlijnige (maar wel duidelijke) benadering. Het HvJ stelt namelijk dat accijns wordt geheven bij invoer, en invoer is in de Accijnsrichtlijn gedefinieerd als binnenkomst in de EU, en van binnenkomst in de EU is sprake als goederen het eerste grenskantoor van de Douane zijn gepasseerd.[4] Dat geldt ook als sigaretten daarna in beslag zijn genomen en zijn vernietigd. Zodra de goederen het eerste douanekantoor zijn gepasseerd, zijn deze “ingevoerd”.[5]
Het Hof van Justitie komt daarom tot de conclusie dat de sigaretten die direct bij aankomst in de EU in beslag zijn genomen het eerste douanekantoor niet zijn gepasseerd en daarom niet zijn ingevoerd. Voor die sigaretten is geen accijns verschuldigd. De sigaretten die via Duitsland naar Denemarken zijn gebracht, zijn het eerste grenskantoor wél gepasseerd en zijn daarom ingevoerd.
Finanzgericht Hamburg
De wettelijke definitie van het begrip invoer uit de omzetbelasting lijkt echter heel erg op die uit de accijnsrichtlijn en bovendien is de accijns, net zoals de omzetbelasting, een verbruiksbelasting.[6] Zou de uitspraak van het Hof van Justitie in de zaak Dansk transport uit 2010 niet achterhaald zijn met de bovengenoemde uitspraken uit 2015, 2016 en 2019? Begin dit jaar heeft het Finanzgericht Hamburg geoordeeld over een zaak waarbij het Finanzgericht zowel antwoord moesten geven op de vraag of goederen in het economisch verkeer waren gebracht, als op de vraag naar de gevolgen van het Federal Express-arrest voor de heffing van accijns.
Het ging in die zaak over een geval waarbij een container met verborgen sigaretten in Duitsland wordt binnengebracht met bestemming Tsjechië en al 5 km na het verlaten van de terminal wordt aangehouden en in beslag genomen.[7] In geschil is de verschuldigdheid van invoer-btw en invoer-accijns. Het Finanzgericht maakt daarbij een duidelijk onderscheid tussen beide heffingen.
Voor de omzetbelasting volgt het Finanzgericht de uitleg van uit het Federal Express- arrest. Dat houdt in dat wordt aangenomen dat de goederen in het economisch circuit terecht zijn gekomen in het land waar de goederen aan het douanetoezicht zijn onttrokken, tenzij uit de feiten en omstandigheden blijkt dat de goederen niet, of in een ander land in het economisch circuit zijn gebracht. In het onderhavige geval staat vast dat de sigaretten bestemd waren voor Tsjechië, maar daar niet zijn aangekomen omdat ze door de Duitse Douane zijn onderschept en in beslag genomen. Daarmee staat volgens het Finanzgericht vast dat de goederen niet in het economisch circuit terecht zijn gekomen en de goederen derhalve voor btw-doeleinden niet zijn ingevoerd.
Voor de accijns kiest het Finanzgericht Hamburg een andere koers en volgt de aanwijzingen uit het Dansk Transport arrest. Het Finanzgericht oordeelt dat accijnsgoederen, die op onregelmatige wijze worden binnengebracht - voor de heffing van accijns – zijn ingevoerd zodra zij het eerste grenskantoor zijn gepasseerd. De recente uitspraak in de zaak Federal Express over de heffing van invoer-btw is volgens het Finanzgericht géén aanleiding om het HvJ te vragen om uitleg over het begrip invoer voor de heffing van accijns. Volgens het Finanzgericht lijkt de wettelijke omschrijving van het begrip invoer voor de btw en voor de accijns weliswaar sterk op elkaar, maar gelden de overwegingen van het HvJ inzake de btw niet ook voor de accijns. De accijns en de btw hebben namelijk andere doelstellingen. Waar de omzetbelasting alleen beoogt om verbruik te belasten heeft de accijns daarnaast óók als doel om het verbruik van bepaalde consumptiegoederen te beperken. Bovendien bestaat bij hoog belaste accijnsgoederen een groot gevaar van belastingontwijking en -ontduiking. Het Hamburgse Finanzgericht concludeert daarom dat voor de heffing van accijns alleen maar hoeft te worden vastgesteld of de accijnsgoederen het eerste grenskantoor wel/niet zijn gepasseerd. In dit geval zijn de goederen het eerste grenskantoor gepasseerd is dus sprake van een invoer.
Tot slot
Het is duidelijk dat het laatste woord hierover nog niet is gezegd. Niet alleen is onduidelijk wanneer goederen “in het economisch circuit zijn gebracht”, maar ook de argumenten die het Hamburgse Finanzgericht aanvoert voor een verschillende behandeling van de btw en de accijns zijn naar mijn mening bepaald niet overtuigend. Want waarom zou het doel van de accijns om consumptie van bepaalde goederen te beperken, een andere uitleg van het begrip “invoer” rechtvaardigen? Ik zie dat niet direct, en daarom verwacht ik dat de nationale rechters, alsmede het Europese Hof van Justitie de komende jaren meer zaken zullen krijgen over de invulling van het begrip invoer voor de verbruiksbelastingen. Dat is iets om naar uit te kijken!
Voetnoten
1. Deze uitspraken hebben respectievelijk de nummers C‑226/14 en C‑571/15
2. Uitspraak van 10 juli 2019 met nummer C-26/18
3. Nr. C-230/08
4. Zie rechtsoverweging 25 van het arrest van het HvJ in de zaak Veli Elshani van 2 april 2009 met nr. C-459/07
5. Zie rechtsoverweging 76 van het arrest in de zaak Dansk Transport van 29 april 2020 met nr. C-230/08
6. Zie inleidende overweging nr. 9 bij Richtlijn 2008/118
7. FG Hamburg 4. Senat, Urteil vom 14.01.2020, 4K 123/15