Verzet tegen afvalcontainers meestal zonder resultaat

Weg en Wagen 90 | Juni 2020 | Jaargang 34

Burgers die zich van hun afval ontdoen, kunnen hun afvalzakken steeds vaker kwijt in ondergrondse restafvalcontainers, kortweg ook wel ‘oracs’ genoemd. Transporteurs van afvalstoffen die getrouw de restafvalcontainers komen legen, zullen zich niet realiseren dat zo’n orac een voortdurend terugkerend thema bij de rechter is. De vraag op welke plek een orac geplaatst moeten worden, is namelijk een splijtzwam tussen burgers en overheid en zorgt voor een stortvloed aan rechtspraak. Wat zijn de twistpunten in zo’n gerechtelijke procedure?

Hoe komt de keuze van de locatie tot stand?

Voordat een rechter zich met de juridische status van een orac bemoeit, is er lokaal al het nodige aan de hand. Het college van burgemeester en wethouders in een gemeente of een bestuurlijk samenwerkingsorgaan dient te bepalen wat een geschikte locatie is voor de plaatsing van een ondergrondse restafvalcontainer. Daarvoor wordt een plaatsingsplan vastgesteld, te beginnen met een ontwerpbesluit waarover belanghebbenden zich kunnen uitspreken. En dat gebeurt vervolgens ook vaak en wel op heftige wijze. Burgers komen tegen de plaatsing van een orac in het geweer omdat ze vrezen voor overlast op die locatie.

Bij de keuze van een locatie voor oracs moet de overheid een afweging maken van alle belangen die betrokken zijn bij de vaststelling van het plaatsingsplan. Daarbij heeft de overheid wel beleidsruimte, waarbij wordt gelet op de geschiktheid van een locatie en de vraag of er alternatieve locaties zijn die zich eigenlijk nog beter lenen voor de verzameling van restafval.

Praktisch gezien betekent dit dat een bestuursorgaan zich buigt over aandachtspunten als loopafstand, parkeerruimte, bomen die eventueel gekapt of verplaatst moeten worden, andere obstakels zoals lantaarnpalen, riolering en leidingen in de grond en veiligheid. Ook wordt gekeken of een vuilniswagen ter plaatse de ruimte heeft om de orac te kunnen ledigen.

Talrijke rechtszaken

Dat de inspraakfase van een besluit tot aanwijzing van een locatie voor een orac lang niet altijd tot een bevredigende oplossing leidt, blijkt uit het gegeven dat er bijna geen week voorbij gaat dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een concrete situatie in den lande moet beoordelen. Gedreven door het principe ‘ Niet in mijn achtertuin’ leggen rechtszoekende burgers het geschil aan ’s lands hoogste bestuursrechter voor, maar de gang naar de Haagse Kneuterdijk, waar de Raad van State is gevestigd, is voor deze burgers meestal zonder resultaat.

De Afdeling toetst de keuze van de overheidsinstantie terughoudend. Dit betekent dat de Afdeling aan de hand van de beroepsgronden beoordeelt of aanleiding bestaat voor het oordeel dat de overheidsinstantie niet in redelijkheid tot zijn keuze heeft kunnen komen. Daarbij wordt allereerst beoordeeld of de locatie geschikt kon worden geacht voor de plaatsing van een orac. Als dat zo is, wordt vervolgens beoordeeld of er toch had moeten afgezien van aanwijzing van de locatie vanwege een geschiktere alternatieve locatie. Een alternatieve locatie moet zodanig geschikter zijn dan de aangewezen locatie, dat geoordeeld moet worden dat niet in redelijkheid gekozen kon worden voor die locatie, maar de keuze op de alternatieve locatie had moeten vallen.

Casus in Den Haag

Laten we ter illustratie er een recente zaak uitlichten, waarbij de Afdeling bestuursrechtspraak een ingesteld beroep met betrekking tot de plaatsing van een orac ongegrond heeft verklaard.[1] Bij besluit van 9 april 2019 heeft het college van burgemeester en wethouders van Den Haag een plaatsingsplan vastgesteld voor de plaatsing van ondergrondse restafvalcontainers in de wijk Vissershaven in het stadsdeel Scheveningen in Den Haag. In het ontwerpbesluit was in de Koppelstokstraat tegenover huisnummer 90 een locatie opgenomen voor de plaatsing van oracs. Die locatie werd aangeduid met nummer 02-10B. In het definitieve besluit heeft het college zich op het standpunt gesteld dat op die locatie geen oracs kunnen worden geplaatst, omdat er een uitrit is. Daarom is voor een nieuwe locatie gekozen, namelijk tegenover huisnummer 94. Deze nieuwe locatie heeft in het besluit het nummer 02-10C. Enkele bewoners in de directe omgeving vrezen overlast van oracs op die locatie.

De bestuursrechter kijkt allereerst of het college de locatie geschikt heeft kunnen achten voor de plaatsing van een orac. Het college heeft bij de vaststelling van het plaatsingsplan allerlei randvoorwaarden gehanteerd bij het vinden van geschikte locaties voor ondergrondse containers, die zijn neergelegd in zijn "Raadsvoorstel ondergrondse restafvalcontainers",. Zo is gekeken of de maximale loopafstand van de huisdeur tot de container maximaal 75 m bedraagt, waarbij onder bijzondere omstandigheden een uitloop naar maximaal 125 m is toegestaan. Ook is onderzocht of het aantal te vervallen parkeerplaatsen tot een minimum beperkt wordt en dat geldt ook voor het mogelijk kappen of verplaatsen van bomen en het mogelijk omleggen van reeds aanwezige kabels, leidingen en riolering. Verder kijkt het college of er lichtmasten, telefoonzuilen, HTM-masten en bovenleidingen moeten worden verplaatst alsmede of de leegwagen voldoende ruimte heeft om op te stellen. Eveneens wordt uit een oogpunt van veiligheid bij de route van huisdeur naar container een kruising met hoofdroutes en wijkontsluitingswegen vermeden.

De appellerende bewoners stellen dat hun appartementencomplex een inpandige voorziening heeft voor de inzameling van huishoudelijk afval, zodat zij zelf geen gebruik zullen maken van de oracs. Zij vinden het vreemd dat zij wel de lasten van de oracs zullen hebben, maar niet de lusten. De Afdeling bestuursrechtspraak doet hier niets mee, eenvoudigweg omdat andere omwonenden wel gebruik zullen maken van de oracs.

Parkeerdruk

Ook het betoog over toenemende parkeerdruk faalt. Voor de overheid is het uitgangspunt dat van een parkeerprobleem pas sprake is als de parkeerdruk boven de 90% ligt. Die situatie doet zich volgens het college na plaatsing van de oracs in de wijk Vissershaven niet voor. Volgens de bewoners wel, maar hun tellingen zijn beperkt tot de omgeving van de dr. Lelykade. De overheid kijkt naar de hele wijk Vissershaven en komt tot andere uitkomsten. De Afdeling bestuursrechtspraak keurt deze handelwijze van de gemeente goed.

En zo worden alle bezwaren van de omwonenden, in de procedure bij de Raad van State beroepsgronden genoemd, afgelopen. De Afdeling bestuursrechtspraak ziet geen aanleiding voor het oordeel dat de locatie tot onveilige situaties zal leiden. De vuilniswagen staat maar een paar minuten per week stil bij de oracs. Ook is van belang dat de maximale snelheid van het verkeer in de straat laag is en dat de omvang van een orac beperkt is, kleiner zelfs dan van een geparkeerde auto in de straat. Het is dan ook niet aannemelijk dat door het plaatsen van de oracs een gevaarlijke, onoverzichtelijke verkeerssituatie zal ontstaan.

Volgens de rechter heeft het college tevens deugdelijk gemotiveerd waarom zich geen onaanvaardbare aantasting van het woongenot zal voordoen. De Afdeling begrijpt dat het uitzicht van de bewoners enige mate zal worden aangetast door de plaatsing van de oracs, zeker omdat hun gevel voor een groot deel uit glas bestaat. Dit betekent echter niet dat daarom het plaatsingsplan onrechtmatig is. De oracs worden geplaatst op een afstand van 2,50 m van de gevel, zodat ruim wordt voldaan aan de minimum afstand van 1,50 m die het college hanteert. Verder is de omvang van de oracs bovengronds beperkt en kleiner dan van een geparkeerde auto, zodat de aantasting van het uitzicht beperkt is. De oracs hebben zelfs voorzieningen om geluid- en geuroverlast te beperken.

Alternatief

De laatste kans voor de bewoners is dan een mogelijk betere alternatieve locatie. In de ogen van de appellanten zijn er drie alternatieven die beter zijn. Ten eerste wijzen zij op een locatie voor de blinde muur aan de Koppelstokstraat tegenover nummers 110 tot en met 130. Ten tweede wijzen zij op een locatie in de Menninckstraat tegenover nummer 2. Tot slot wijzen zij op de mogelijkheid om op de aangewezen locatie één orac te plaatsen en niet twee.

Het college werpt de bewoners echter tegen dat de eerstgenoemde locatie geen alternatief is wegens uitritten, kabels en leidingen en een mantelbuis die daar aanwezig zijn, zodat daar geen oracs kunnen worden geplaatst. De tweede alternatieve locatie was aanvankelijk de beoogde locatie, maar toch is ervoor gekozen om in het definitieve plaatsingsplan de oracs te plaatsen vlak naast de locatie waar ook al oracs stonden vóór de bouw van het appartementencomplex. Na het graven van proefsleuven na de bouw van het appartementencomplex, bleek de aangewezen locatie toch het meest geschikt. Die vrijheid heeft het college, wat de rechter betreft. Pas als een alternatieve locatie zoveel beter is dat in redelijkheid daarvoor moet worden gekozen is dat anders. Ter zitting kon het college nog aantonen dat de loopafstand naar de alternatieve locatie voor sommige mensen groter wordt dan 75 m en dat is in strijd met de randvoorwaarden.

Ten slotte volgt de rechter het college in haar keuze om niet één orac op de aangewezen locatie in plaats van twee te plaatsen. Als er dan een storing is, kunnen mensen bij een direct naastgelegen orac hun vuil kwijt.

Slotsom

Het grote aantal rechtszaken bij de Raad van State over ondergrondse afvalcontainers laat zien dat de aanwijzing van een plek in de buurt om afval te verzamelen en te laten ophalen, gevoelig ligt.[2] De overheid moet het besluit om ergens een ondergrondse container te plaatsen goed motiveren en daarbij toetsen aan verschillende randvoorwaarden. Echter, als deze bestuurlijke besluitvorming voldoende zorgvuldig is verlopen, beperkt de rechter bij de Raad van State zich tot een afstandelijke toetsing[3]. Daardoor houden veruit de meeste aangevochten besluiten met betrekking tot ‘oracs’ in rechte stand.

                       
Voetnoten
1. Afdeling bestuursrechtspraak, 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:860
2. Op de website www.raadvanstate.nl worden de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van week tot week gepubliceerd.
3. De afstandelijke, ook wel genoemd marginale, toetsing houdt in dat onderzocht wordt of een besluit ‘niet onredelijk’ is.
                             
       





      h1, h2, h3, h4, h5 { font-weight: bold !important; } h1, h2, h3 { font-size: 18px !important; } h4, h5 { font-size: 16px !important; } Print Friendly and PDF
      Verzet tegen afvalcontainers meestal zonder resultaat
      mr. Ron Laan (Partner en advocaat afvalstoffenrecht bij Van Diepen Van der Kroef Advocaten) 31 mei 2020


      Deel deze post
      ArchiEF

      Connected cars: Enkele knelpunten bij computers op wielen
      Weg en Wagen 90 | Juni 2020 | Jaargang 34